Preek over Deuteronomium 21:22, 23 en 33:1

2016-10-16

Ds. A. van der Dussen

Zegen en vloek

Liturgie:

♪ E186 – Wie op de Heer vertrouwen
♪ Psalm 84: 1, 2
Johannes 19: 31; Galaten 3: 13, 14
Deuteronomium 21: 22, 23 en 33: 1
♪ Gezang 177: 4
♪ Gezang 360: 1, 2, 3
♪ Gezang 259: 1, 2
♪ Psalm 115: 5, 6

Een gruwelijk gebruik

Het is zeer de vraag – om het niet sterker te zeggen – of de wetsbepaling van Deuteronomium 21:22,23 ooit de belangstelling van de kerk zou hebben getrokken, als Paulus er niet op gezinspeeld had. Het gaat over een gruwelijk gebruik: het ten toon stellen van lijken van misdadigers.  In het Oude Testament staan verhalen waaruit blijkt dat dit ook echt in praktijk gebracht werd. Zo wordt in Jozua 8:29 bericht dat het lijk van de koning van de vijandige stad Ai aan een boom werd gehangen nadat de stad verwoest was. Zijn misdrijf was geweest dat zijn leger de Israëlieten een gevoelige slag had toegebracht, Jozua 7:5. Volgens Jozua  10:26 sloeg Jozua later vijf andere vijandige koningen dood om ze daarna aan een boom te laten hangen. De wet van Deuteronomium 21 verbiedt deze barbaarse handelwijze niet. Ze schrijft wel verzachtende omstandigheden voor: het tentoonstellen van het lijk mag niet te lang duren; voor zonsondergang moet het begraven zijn. Die bepaling heeft een praktische achtergrond: in warme landen is alleen de stank al binnen de kortste keren onverdraaglijk. Maar al met al behoort deze bepaling tot de meest naargeestige onderdelen van de wet van Mozes.

Vrijgekocht van een vervloekt bestaan

We zouden deze bladzijde van de Bijbel dus ongetwijfeld  snel over slaan, als Paulus er niet naar had verwezen in Galaten 3. Het punt dat hij in het eerste gedeelte van dit hoofdstuk wil maken, is dat Jezus voor ons de vloek van de wet heeft gedragen. Dat wil zeggen: Christus heeft van ons de ellende over genomen die wij over ons heen halen door op de wet te vertrouwen, 3:10. Ellende? Ja, want als je het op je neemt om zo te leven dat je geheel en al beantwoordt aan Gods bedoelingen, dan zul je al gauw ontdekken dat het nooit goed genoeg is. Iedereen die zichzelf wil waarmaken als een goed mens, die zal diep gefrustreerd raken doordat hij of zij juist voortdurend aan Gods kritiek bloot staat. Dat is, in Paulus’  woorden, een vervloekt bestaan. Ga maar na, hoe vreselijk het is als je van een medemens alleen maar een eindeloze stroom kritiek te verduren hebt. Hoe veel erger is het, als de heilige God zich aan één stuk door ontevreden over je toont, en uiteindelijk zijn geduld met jou zal verliezen en je de rug toekeren. En werkelijk: dat is onvermijdelijk, wanneer je de pretentie hebt dat jij zo kunt leven dat je goed genoeg bent voor God, dat je een aanvaardbare partij bent voor Hem. Als Saul het niet redde, en als David het niet redde, en als Salomo het niet redde – zou jij het dan wel redden? Paulus heeft het in zijn eigen leven ervaren: met hart en ziel leefde hij volgens de maatstaven, en desondanks, of juist daardoor, maakte hij zich totaal onmogelijk voor God. Daarom veranderde voor hem alles, toen hij ontdekte dat er een andere, betere weg is om genade te vinden in Gods ogen: de weg van het geloof in Christus, vgl. Filippenzen 3:3-9. Hier, in Galaten 3, duidt hij die verandering aan met het contrast tussen ‘vloek’ en ‘zegen’. Een vervloekt bestaan leid je, wanneer je jezelf probeert waar te maken voor God en voor de mensen. Gezegend ben je, wanneer je je door Christus laat vrijkopen van die vloek. Dát is de betekenis van de kruisiging van Christus. Daarmee heeft Hij dat vervloekte bestaan van ons overgenomen, om ons te doen delen in zijn eigen  gezegend leven. Het is in dit verband dat Paulus met die wetsbepaling komt aanzetten. Christus een vervloekte? Jazeker! Lees Deuteronomium 21:23:
 
Op een gehangene rust Gods vloek.

IJzingwekkend

Let wel: dit is meer dan de conclusie van een geleerde rabbijn die weet hoe hij teksten met elkaar moet verbinden. Hier toont Paulus zijn geschoktheid: hij ijst van het lot van Jezus van Nazaret. Dat de wonderdoener uit Nazaret zijn leven heeft moeten beëindigen als een crimineel die aan een paal werd gehangen – dat was voor élke vrome Jood ijzingwekkend. Het valt voor ons, christenen, die niet beter meer weten dan dat Christus voor ons gekruisigd is, niet mee om ook die ontsteltenis te ervaren. Daarom is dat Schriftberoep van Paulus zo indrukwekkend. “Schrik nou toch eens van dat kruis!” zegt Paulus darmee tegen ons. “Weet je welk lot Jezus van Nazaret deelt? Dat van de koning van Ai!” Eens en voorgoed is Jezus hiermee ingedeeld bij Gods vijanden. De kruisiging is werkelijk ijzingwekkend geweest. Iets daarvan schemert door in Johannes 19. Daar wordt verteld over de haast die de Joden op de dag van de kruisiging hadden om de lichamen van Jezus en de andere terechtgestelden weg te halen. Daarvoor wordt als reden opgegeven dat de lichamen op de sabbat niet aan het kruis mochten blijven hangen, 19:31. De achtergrond daarvan is natuurlijk dezelfde als die van de wet van Deuteronomium 21: het land moet gevrijwaard blijven van de ontbinding van een lijk, al helemaal op de sabbatdag. Op Golgotha heerst zo de sfeer van pure vervloeking.

Het mysterie van kruis en opstanding

Als je dat tot je door laat dringen kun je gaan beseffen waarom het vrome Joden zo’n ontzettende moeite kostte én kost, om te geloven dat Jezus van Nazaret de Messias zou zijn. Een man die net zo aan zijn einde kwam als de koning van Ai – die zou Israëls beloofde Vredevorst zijn? Onmogelijk! Dat zijn apostelen – Paulus voorop! – toch tot die conclusie komen, gaat enkel en alleen terug op zijn opstanding uit de doden. Dáárdoor draaide alles 180 graden om. Als deze gekruisigde volkomen onverwacht tot leven gebracht werd gebracht door God de HEER zelf, dan lagen de zaken kennelijk toch anders dan we dachten. Is de HEER Hem dan toch goed gezind? Het is een boodschap om de adem bij in te houden. We dachten dat we klaar met Hem waren, met de man die als een vervloekte misdadiger aan een paal hangt. En dan maakt de opstanding toch alles anders… Dan blijkt die vervloekte vijand van God toch zijn vriend te zijn. Maar hoe kan dat?

Zegen

Christus zelf heeft naar het licht gewezen dat op zijn vervloekte levenseinde schijnt. Het brood van het avondmaal uitdelend zegt Hij:

Dit is mijn bloed, het bloed van het verbond, dat voor velen wordt vergoten tot vergeving van zonden. (Matteüs 26:28)

Paulus de rabbijn ziet dat licht eindelijk ook. In Galaten 3 tast hij naar het mysterie: Hij vervloekt – in onze plaats. Wij gezegend – in zijn plaats. Prachtig zegt het klassieke gereformeerde avondmaalsformulier het: “Hij heeft de vervloeking van ons op zich geladen, opdat Hij ons met zijn zegening vervullen zou.” Het is om die reden dat in deze dienst behalve de wetsbepaling van Deuteronomium 21 ook het bericht van Deuteronomium 33:1 gelezen werd: over Mozes die de stammen van Israël gezegend heeft. Daar heb je het weer: het contrast van vloek en zegen. Het vervloekte lof van de misdadigers moet ons niet op het verkeerde been zetten. God heeft zijn volk uitverkoren omdat Hij het wilde zegenen. Zegenen wil God zijn volk! Het is dáárbij dat Paulus dus uitkomt, met zijn verkondiging dat Jezus van Nazaret is gestorven als de koning van Ai. Het is het evangelie van de wonderbare ruil. Hij is de weg gegaan van de misdadigers, van Gods vijanden. En wij – wij mogen zijn als de stammen van Israël die door Mozes gezegend werden. Aan het avondmaal bezegelt en bekrachtigt God zijn belofte van die royale zegen. Het is dan ook is te karig als wij het ons zo voorstellen, dat God om Christus’ wil geen werk zal maken van het verkeerde in ons leven. God gaat veel verder: Hij wil ons zegenen met de Geest (Galaten 3:14) en aan zijn hart drukken! Ziedaar de betekenis van die vreemde wetsbepaling uit Deuteronomium 21. Ze wil ons laten ijzen van het einde van het leven van Jezus van Nazaret, maar alleen om ons te brengen tot het geloof dat God ons om zijnentwil rijk wil zegenen.  Amen.

N.B. Indien U een preek anders dan voor uzelf wilt gebruiken, stelt ds. van der Dussen een e-mailbericht aan hem op prijs. Wil hem ook vermelden als bron van de preek.