Preek over Romeinen 12:1

2015-06-28 v.m.

Ds. A. van der Dussen

Je in dienst stellen van de Barmhartige

Liturgie:

Welkom en mededelingen
♪ Lam van God - Agnus Dei (Sela)
Votum en groet
♪ Wees mijn verlangen (Opw-520)
♪ Psalm 100
Gebed
Schriftlezing Exodus 23: 1-14
Preek over Romeinen 12: 1
♪ Hillsong-oceans
♪ Stil mijn ziel wees stil (Opw-717)
♪ E70 – Heer U bent mijn leven
Openbare geloofsbelijdenis
♪ Wie is als Hij - Prijs Adonai (Opw-638)
♪ E26 – Heer, ik kom tot U
♪ Gezang 477
Dankgebed en voorbede
♪ E42 – Er is een dag
Zegen

Niet onbeschoft

In deze belijdenisdienst vraag ik uw aandacht voor wat Paulus noemt ‘de ware eredienst’ (Romeinen 12:1). Van die woorden wordt u misschien niet warm of koud. Daarom neem ik u mee naar een situatie in het dagelijks leven die u wél zult herkennen. U bent door vrienden uitgenodigd om een avondje te komen eten. Leuk! Vraag: wat breng je voor de gastheer of gastvrouw mee? Want je komt toch niet met lege handen aanzetten! Nee, je koopt een mooie bos bloemen of een lekkere fles wijn, en bij de ontvangst bied je die aan. Je zorgt ook dat je passend gekleed bent, soms casual, dan weer netjes. In elk geval: je doet recht aan je gastheer of gastvrouw. Scherp gezegd: je bent niet onbeschoft. Wel, vergelijk daarmee de ‘eredienst aan God.’ Er zijn van die momenten dat God je ontvangt in zijn huis: in de kerk, aan het Avondmaal. ‘Eredienst’ is dat je de Gastheer op gepaste wijze tegemoet treedt. Je maakt duidelijk dat je zijn gastvrijheid waardeert. Je brengt iets voor Hem mee. ‘Eredienst’ heeft ermee te maken dat we niet onbeschoft worden in onze omgang met God. Ik neem aan dat u nu de oren spitst. Want dat is toch niet wat u wilt: een onbeschoft kind van God zijn?

Jezelf offeren

In de tekst pakt Paulus iets op dat in de eredienst van het volk Israël centraal stond: offers brengen.

Ik dring er bij u op aan uzelf te offeren aan God.

Zoals wij een fles wijn of een bos bloemen meebrengen voor onze gastheer of gastvrouw, zo brachten ook de Israëlieten wanneer zij naar de tempel gingen geschenken mee voor God. Een lam, of een paar kilo druiven. Ze hadden het hart niet om met lege handen naar de tempel te komen. Dat zou een belediging voor God zijn – onbeschoft! Voor Paulus spreekt het vanzelf dat ook wij iets meebrengen voor onze gastheer. Alleen – hij denkt niet meer in de sfeer van spullen. Volgens hem dien je jezelf mee te brengen voor God.

Ik vraag u om uzelf als een levend, heilig en God welgevallig offer in zijn dienst te stellen.

Vergelijk dat met de reactie die een gastheer of gastvrouw kan geven op het cadeautje dat je meebrengt:

Wat aardig! Wat mooi! Wat lekker! Maar je had het niet hoeven doen. Het allerbelangrijkst is dat jijzelf er bent.

En inderdaad: het meest eren wij onze vrienden als wij echt helemaal aanwezig zijn wanneer we bij ze eten. Dus: wanneer we alle tijd hebben; aandacht tonen voor hen en hun leven; iets van onszelf laten zien; ons best doen om contact te maken. En we zijn pas echt onbeschoft als we aan tafel zitten te gapen, ongeïnteresseerd zijn, met onze smartphone aan de slag gaan…  Zo iets bedoelt Paulus ook als hij het heeft over de eredienst aan God. Het gaat niet om de dingen die je meebrengt voor God. De vraag is of je er zelf voor Hem bent. Dan blijkt het te gaan om de manier waarop je in het leven staat, en niet enkel om de manier waarop je de kerk binnenkomt.


Dat gaat ver. Op deze manier  is ‘geloven’ meer dan een fijn gevoel koesteren, en houdt ‘belijdenis doen’ een verstrekkend besluit in waarover je echt goed moet nadenken. Werkelijk, het gevaar van onbeschoftheid in onze omgang met God is niet denkbeeldig. Voor je het weet kleurt onze maatschappij van verwende consumenten ons geloofsleven in. Dan wordt God degene die ervoor zorgt dat het met ons leven dik in orde komt, en gaan wij intussen onze gang: niet attent op Hem, maar in wezen gericht op onszelf. Als je belijdenis doet, maak je duidelijk dat je geen verwende consument wilt zijn bij God. Dan bied je jezelf aan Hem aan. “Heer, hier ben ik. U hebt mijn aandacht, mijn tijd, mijn capaciteiten. Ik ben er voor U.”

Appel

Paulus doet een stevig appel op ons om ons deze ‘ware eredienst’ te realiseren. Hij zegt: “Ik vraag u om uzelf in Gods dienst te stellen.” Het kon nog wel wat forser vertaald worden: “Ik dring er bij jullie op aan.” Hetzelfde woord wordt gebruikt wanneer verteld wordt dat hij een visioen kreeg waarin iemand hem vroeg om vanuit Turkije over te steken naar Europa. Dat was meer dan een vriendelijk verzoek. Daar zat urgentie achter. (Handelingen 16:9) Zo is het nu ook in Romeinen 12:1.

Ik dring er bij u op aan om uzelf in Gods dienst te stellen.

Enkel maar ‘consument zijn’ bij God is beslist geen optie! We hebben het tijdens de belijdeniscatechisatie erover gehad, dat het geloof in de Bijbel meer urgent, gestaald lijkt dan bij ons. Ja, soms klinken in de Bijbel strenge tonen. Het kan er hard aan toe gaan in de relatie met Hem. God kan je danig op de proef stellen, en dat is afzien. God heeft het soms helemaal met mensen gehad en laat dat merken ook. In onze tijd zijn wij er op gericht om het geloof toch vooral vriendelijk te houden, en warm. Zou het toeval zijn dat de NBV niet met ‘aandringen’ vertaalt maar met ‘vragen’? In elk geval is mij opgevallen dat twintigers, opgevoed in een tijd waarin de kerk vooral de milde tonen van het evangelie aanslaat, met grote interesse luisteren als die meer gestaalde teksten aan de orde komen. Het zou me niet verbazen als ze ons als gemeente kunnen helpen om de zaak van het evangelie niet te ‘soft’ voor te stellen. En dus: ons door Romeinen 12 weg laten roepen uit religieus consumentengedrag. En ja, dan wordt het in de kerk weer spannend. Als we in de gemeente van Christus op onze hoede zijn voor onbeschoftheid tegenover God, en ons inspannen om er helemaal te zijn voor Hem, dan zullen we al meer worden tot een contrastgemeenschap – die gemeenschap van mensen die het echt anders doet dan de maatschappij, en die daardoor tot een zegen wordt voor de maatschappij. Wat is het zo gezien stimulerend dat twee twintigers vanmorgen in deze geest belijdenis doen van hun geloof.

Barmhartig

Laat het waar zijn dat het in de Bijbel soms meer gestaald toegaat dan bij ons, kil en hard wordt het nooit. Ook niet in Romeinen 12:1. Paulus vraagt zijn lezers zichzelf te offeren met een beroep op Gods barmhartigheid. Misschien spreekt jullie het Engelse woord meer aan: ‘compassion’. Paulus zegt dus niet: “Ik vraag jullie dit omdat God er recht op heeft dat jullie dat doen.” Maar: “…omdat God zo’n groot hart heeft.” Wat een warmte zit hierin. Die warmte is kenmerkend voor het christelijk geloof. Wat wij ook van God zeggen – altijd moet eerst gezegd worden dat Hij een groot hart heeft. Zo groot, dat Hij zijn Zoon Christus voor ons offerde aan het kruis. Ook dat kwam tijdens de belijdeniscatechisatie naar voren. Toen jullie nog klein waren en nergens benul van hadden, stond God aan jullie wieg. Vol compassie. Inmiddels zijn jullie jong volwassen, vol plannen en ideeën. Nú wil God jullie graag met jullie als volwassen mensen omgang met jullie hebben. Maar gebleven is zijn compassie, zijn warme betrokkenheid op jullie. En als jullie eens lelijk de mist in zouden gaan als gelovigen – en welke gelovige gaat er nooit de mist in? – dan nog is er dat grote hart van Hem. Ik druk het u ook vanmorgen weer op het hart: het eerste dat over God gezegd mag worden is dat Hij een God van compassie is, voor iedereen, niemand uitgezonderd. Ook het meest urgente appel dat op je gedaan wordt, wordt gedaan met een beroep op Gods barmhartigheid.

De praktijk

Nu  nog één ding waarover we het tijdens de belijdeniscatechisatie gehad hebben:  “Hoe gaat het in de praktijk van alledag toe, dat ‘in Gods dienst staan’?” Het gelezen stukje uit Exodus 23 helpt bij de concretisering. Ik licht er twee dingen uit. Het eerste is, dat de Israëlieten geacht worden elke week de sabbat te houden (23:12) en driemaal per jaar ter ere van de HEER feest te vieren (23:14). Dus: het gewone leven wordt stil gelegd. Het gaat dan even niet over economie. Er is tijd voor de HEER, en men is blij in de HEER. Dit zegt iets over de structuur van het christelijk leven: op gezette tijden wordt het dagelijks leven onderbroken om de aandacht op God te richten. Geen dag zonder een kort moment van bidden tot God. Geen week zonder samen met de gemeente Hem te prijzen. Geen voorjaar zonder Pasen; geen winter zonder Kerst. Neem tijd, elke dag, elke week, elk jaar, voor aandacht voor de Heer. Discipline gevraagd! Ten tweede: God vraagt van de Israëlieten een barmhartige levensstijl. Allerlei aansprekende voorbeelden zijn in deze wetsbepalingen te vinden, van compassie met je vijand (23:4,5) tot zorg voor de dieren (23:11). Één ding licht ik er vanmorgen uit: compassie met vreemdelingen, ofwel: met asielzoekers (23:9). “Jullie zijn toch zelf vreemdelingen geweest?” Ach, natuurlijk: God had een groot hart voor ons. We hebben zelf ervaren wat het is om met de nek aangekeken te worden, en om dan bij de HEER een warm onthaal te vinden. Zouden wij dan geen groot hart hebben voor anderen? Dit is het christelijk leven waar je ‘ja’ tegen zegt als je belijdenis doet. Je weet je geborgen in Gods enorm grote hart. Wat je ook overkomt – Hij bergt je in zijn compassie. En je stelt je leven in zijn dienst. “Hier hebt U mij, Heer. Maak van mij een mens met een groot hart in alles wat ik doe.” Je zult er geen spijt van hebben. Amen.

N.B. Indien U een preek anders dan voor uzelf wilt gebruiken, stelt ds. van der Dussen een e-mailbericht aan hem op prijs. Wil hem ook vermelden als bron van de preek.