Preek over Matteüs 12:46-50 en Johannes 13:12-20 en 33-35

2015-01-04 v.m.

Ds. D. Timmerman

Een gemeente van discipelen

Liturgie:

♪ E44 - Geprezen zij de Here
♪ Gezang 169: 1, 2, 4
Rom. 6: 1–4, 12–13; 12: 9-16
♪ Gezang 169: 6
Matteüs 12: 46–50
Johannes 13: 12–20 en 33–35
♪ E77 - Hij kwam bij ons heel gewoon
♪ Gezang 47: 1, 3
♪ E152 - Samen in de naam van Jezus

Inleiding

Veel mensen hebben de afgelopen kerstdagen gevierd met familie. Volgens een artikel in het ED zo’n 83 % van de Nederlanders. Familie is belangrijk voor veel mensen.
Maar de keerzijde is er ook. Zo’n 38 % van de Nederlanders heeft met één of meer familieleden geen contact meer. En vaak zit het dan vast op de relatie broers-­zussen.
Want,zo zegt het stukje in de krant, de relatie broers-­zussen is ingewikkeld. Het is gemiddeld gezien het langstlopende contact in het leven. Broers en zussen maken elkaar van jongs af aan mee. Samen maken ze lol, samen spelen, op vakantie... Maar ze hebben elkaar niet uitgekozen... En dus kan er zomaar iets tussen komen. Ze groeien uit elkaar, er vallen woorden...

Voor veel van jullie zal dit herkenning oproepen. Zowel de mooie kanten van het kerstdiner, gezellig met familie... Als de kant van spanning en misschien ruzie met een broer, een zus, ouders, een kind...
Ik zou zeggen: Houd dit gevoel van herkenning even vast als we nu nog eens kijken naar het woord van onze Heer in Matteüs 12. Het gaat hier ook over familie. [Matt. 12:47-48]:

Iemand zei tegen hem [Jezus]: ‘Uw moeder en uw broers staan buiten, ze willen u spreken.’

Hij antwoordde: ‘Wie is mijn moeder en wie zijn mijn broers?’ Hij maakte een gebaar naar zijn leerlingen en zei: ‘Zij zijn mijn moeder en mijn broers. Want ieder die de wil van mijn Vader in de hemel doet, is mijn broer en zuster en moeder.’
Niet zo vriendelijk van de Heer, zou je denken. Om zijn moeder Maria en zijn broers zomaar buiten te laten staan. En het klinkt afstandelijk dat Hij vraagt: “Wie is mijn moeder en wie zijn mijn broers”?! En inderdaad, de boodschap van Jezus is echt lang niet altijd vriendelijk.
Gelukkig weten dat de Heer op andere momenten zeker wel oog heeft voor zijn aardse familie. Zoals toen Hij stervend aan het kruis hing... En de zorg voor zijn moeder, Maria, toevertrouwde aan zijn vriend en volgeling Johannes. (Joh. 19:26):

“Kijk, dat is je zoon.”

Maar hier gaat het om iets anders. Als Jezus in Matteüs 12 de vraag krijgt over zijn moeder en broers wil hij vooral zeggen: “Mijn nieuwe familie, mijn nieuwe broers en zussen, dat zijn deze mensen. Mijn leerlingen. De mensen die niet alleen geïnteresseerd luisteren naar wat Ik zeg. Maar die het aanvaarden als het woord van de Vader. En het dan ook gaan doen. Gaan toepassen in hun leven.”
Die heel speciale band... die levenslange, intensieve relatie... die mooie, gezellig, maar soms zo enorm ingewikkelde familieband... die staat model voor wat we met elkaar delen in de christelijke gemeente. We zijn broers en zussen in de Heer, met alle ups en downs die daar bij horen!
In de preek van vandaag wil ik niet zozeer inzoomen op die familieband die in de tekst wordt genoemd, maar op een ander woord uit Matteüs 12: “Leerlingen.” Want de Heer spreekt zijn leerlingen hier aan. Zij vormen zijn nieuwe familie.
Ik hoop dat je aan het einde van de preek twee dingen kunt meenemen:

1. Een antwoord op de vraag wat Jezus bedoelt als Hij jou en mij “leerling” noemt.
2. Dat je ziet welke uitdaging dit oplevert voor ons als Emmaüsgemeente.

Wat bedoelt Jezus als Hij ons “leerlingen” noemt?

In de vorige zomervakantie waren wij als gezin op bezoek in een glasblazerij. Je kunt daar een kijkje nemen en zelfs even uitproberen hoe glasblazen in zijn werk gaat.
Maar om het echt te leren moet je leerling worden. Leerling-glasblazer. Dat betekent: Maanden, jaren oefenen. De kunst afkijken van de meester. En ondertussen natuurlijk niet te beroerd zijn om de werkplaats aan te vegen.
Zo ging het eeuwenlang met de meeste beroepen. Zo leerde Jezus zelf het timmermansvak in de werkplaats van Jozef. En zo gaat het nog steeds op veel terreinen van het leven.
Je leert de belangrijkste dingen niet uit een boek, in een klaslokaal. Maar door te kijken, te luisteren en na te doen. Zo gebeurt dat in een gezin. Praten, lopen, spelen... omgaan met elkaar, met conflicten... een kind kijkt het af van zijn ouders.

In deze sfeer zitten we als we in de evangeliën lezen over “leerlingen” van de Heer Jezus. En als de mensen hem Meester, rabbi noemen. Er waren in die tijd veel van zulke leraren met leerlingen. Ook binnen het Jodendom. Rabbi’s die rondtrekken met een groepje discipelen. Maar wat bedoelde de Heer er precies mee?
Het meest duidelijk vinden we het in Johannes 13—de bekende geschiedenis van Jezus die de voeten van zijn leerlingen wast. Ik concentreer me op enkele punten uit deze geschiedenis:

Een leerling van Jezus erkent wie de Meester is.

In de jaren dat Jezus op aarde was, probeerden veel mensen hem in te passen in een bepaald vakje. Bij welke “school” van leraren hoorde hij? Een Farizeeër misschien, of een Sadduceeër?
Het bijzondere – en voor velen irritant aanstootgevende – van Jezus was dat Hij niet een hokje kon worden gestopt. Hij beroept zich voor zijn onderwijs niet op andere wijze, slimme mensen. Hij beroept zich direct op God, zijn Vader.
Veel mensen zien dat niet, willen het niet zien. Ook de volgelingen van Jezus zien het vaker niet dan wel.
Het eerste en belangrijkste wat Jezus hen leert is: Dat ze zien wie Hij echt is:
• Dat Hij echt God is, dat Hij deelt in de macht en glorie van de Schepper van het heelal.
• En dat Hij — de Zoon van God — kwam om lief te hebben en te dienen.
Zo begint de geschiedenis van de voetwassing.

Het was kort voor het pesachfeest. Jezus wist dat zijn tijd gekomen was en dat hij uit de wereld terug zou keren naar de Vader. Hij had de mensen die hem in de wereld toebehoorden lief, en zijn liefde voor hen zou tot het uiterste gaan. ... Jezus, die wist dat de Vader hem alle macht had gegeven, dat hij van God was gekomen en weer naar God terug zou gaan, 4 stond tijdens de maaltijd op. Hij legde zijn bovenkleed af, sloeg een linnen doek om 5 en goot water in een waskom. Hij begon de voeten van zijn leerlingen te wassen en droogde ze af met de doek die hij omgeslagen had.

In het volle bewustzijn dat Hij alle macht op aarde heeft... dat één woord van Hem voldoende zou zijn om legioenen met engelen tevoorschijn te roepen....
In dat volle bewustzijn koos Hij uit pure liefde ervoor om tot het uiterste te gaan... Hij zou bijna gaan sterven... zijn leven afleggen voor zijn mensen...
En om nog eenmaal zo duidelijk mogelijk te illustreren wat zijn missie was... pakte Hij een handdoek, een teiltje, en gaat hij vier-en-twintig bezwete voeten schoonmaken.
Wat is het belangrijkste kenmerk van een leerling is? Dat je deze nederige dienende mens erkent als de Zoon van God en jouw Redder.
Zoals de eerste leerlingen van Jezus, volgens Johannes 1, die eerst discipelen van Johannes de Doper waren. Ze horen dat Johannes zegt over Jezus: Zie het Lam van God. En ze verlaten Johannes en gaat voortaan achter Jezus aan. En een van de twee, Andreas, zegt vervolgens tegen z’n broer Simon: We hebben de Messias gevonden!

Een leerling erkent wie de Meester is.

Een leerling van Jezus luistert niet alleen, maar doet ook wat Hij heeft gezegd.

Het is niet zo moeilijk om drie preken te houden over de voetwassing. Preken die allemaal heel erg
waar zijn en misschien zelfs nog wel mooi, inspirerend ook. Maar dat is niet wat Jezus vraagt.
Jezus zegt in vers 17:

Je zult gelukkig, zalig zijn als je dit niet alleen begrijpt – of erover praat – maar er ook naar handelt.

Bij een leerling moet de schakeling zitten van kijken, nadenken, snappen naar doen. De leerling-­glasblazer die de hele tijd met zijn handen in de zak staat, kan snel weer vertrekken. Je moet het voorbeeld gaan nadoen. En ook al doe je het niet zo goed als de meester, je moet het wel doen.
Die schakeling van weten naar doen zien we ook bij Jezus zelf. Zo begint hoofdstuk 13: Jezus die wist dat de Vader hem alle macht had gegeven... stond tijdens de maaltijd op. Hij legde zijn bovenkleed af, sloeg een linnen doek om ... en begon de voeten van zijn leerlingen te wassen.

Bij de Heer gaat het ook van inzicht in zijn missie, zijn volmacht, naar.... bewust kiezen de minste te zijn, lief te hebben, te dienen.

En dat is wat Hij vraagt van mij, van u, van jou.
Weet je, ik vind dit het moeilijkste aan het hele idee van discipelschap. Er is de laatste tijd veel aandacht voor. En als ik erover hoor, lees, dan word ik herinnerd aan het feiten dat ik het eigenlijk wel prima vind om christen te zijn op de manier van: bijbellezen, nadenken, praten, vergaderen en dan weer eens bijbellezen, nadenken, praten en vergaderen....

Maar Jezus zegt: Je bent een goede leerling als je doet wat Ik je zeg.
En dan niet de bijzondere dingen, de dingen waar je onmiddellijk waardering of complimenten mee oogst.... Geen gemaakte nederigheid om mee te scoren... Iedereen zou het natuurlijk heel indrukwekkend en voorbeeldig vinden als de kerkenraad komende zondag jullie voeten zou gaan wassen.
Maar juist in die kleine, onopvallende dingen. Die geen mens ooit ziet. Of waar de meesten gewoon omheen lopen. Dat je daarin je naaste liefhebt met een liefde die “tot het uiterste gaat.”
Dat je in de zorg werkt, of mantelzorger bent... Je naaste verzorgt, schoonmaakt, vieze dingen opruimt om zo een beetje waardigheid te geven... En je krijgt nauwelijks waardering. Maar wel bezuiniging op bezuiniging over je heen. En je denkt dan: “Ik ben een leerling van Jezus, en ik doe dit uit liefde.”
Dat je voor je gevoel altijd in de schaduw van anderen staat. Anderen met een beter verhaal, mooiere woorden. In de familie, op het werk, in de kerk. En dat je moet dealen met het gevoel: Wat ik doe of vind is toch niet zo belangrijk. En dat je je dan toch je blijft inzetten. “Goed dan moet ik maar de minste zijn. Maar ik ben een leerling van Jezus en ik volg Hem waar Hij me voorging.”
Dat je een verantwoordelijke functie hebt. Jij doet ertoe. Mensen kijken tegen je op. En dat je dan toch ook echt wilt dienen. Niet te beroerd bent om de afwas te doen. Of om je ongelijk toe te geven. Dat je nederig wilt zijn. Niet op een gemaakte manier van “kijk mij eens nederig zijn.” Maar echt. “Want ik ben een leerling van Jezus, en ik wil net als Hij uit liefde dienstbaar zijn.”
Leerling zijn betekent dat we het voorbeeld van de Heer volgen. En dat gaat ver. Veel verder, radicaler dan we vaak gewend zijn te spreken over christen-zijn.
Zoals Jezus het ergens zegt, het betekent dat wij ons kruis dragen, onszelf verloochenen en achter Hem aangaan. (Marcus 8:34). Niet omdat we religieuze fanatiekelingen zijn. Maar omdat we ons laten raken door de liefde van de Heer. Toch?

Een leerling van Jezus blijft leerling, want een slaaf staat niet boven zijn meester.

Nog een laatste punt bij de kenmerken van een leerling. Jezus leert: Een slaaf is niet meer dan zijn meester, en een afgezant niet meer dan wie hem zendt. En dat blijft zo.

In de leerschool van Jezus blijven wij leerlingen. Omdat we nooit uitgeleerd raken. En omdat de Meester zoveel groter is dan wij. De gelovigen in het bijbelboek Handelingen, die zoveel meer wisten over Gods plannen dan de volgelingen van Jezus... die vol waren van de Heilige Geest... worden nog steeds leerlingen genoemd. (Bv. Hand 6:2,7; 11:26).

Het is niet zo dat het bij ons gaat zoals bij de Joodse rabbi’s. Daar was het de bedoeling dat de leerling eens zelf een rabbi, leraar zou worden. En dat je dan een ereplaats zou krijgen. Nee zo is het bij ons niet. Zoals Hij zegt, Matt. 23:8: Jullie moeten je niet rabbi laten noemen, want jullie hebben maar één meester en jullie zijn elkaars broeders en zusters.

En toch... en toch is het óók waar dat we van elkaar kunnen leren, moeten leren. En dat brengt me bij de uitdaging.

Welke uitdaging zit hierin voor ons?

Een leerling van Jezus leert samen met mede-­leerlingen

Want dat zit ook in het idee van discipelschap. Zoals studenten en leerlingen tegenwoordig vaak samen moeten werken aan een opdracht. Of samen een stage doen. Leren doe je niet alleen door naar een leraar te luisteren. Of er in je eentje mee aan de slag te gaan. Leren doe je ook door het met anderen te delen.
Jezus geeft de opdracht van “voeten wassen,” van dienstbare liefde aan de kring van zijn leerlingen. En in hen aan de kerk. Niet omdat onze liefde er alleen is voor mede-­gelovigen.
Maar omdat de gemeente de plek is waar we leren, oefenen in liefde, nederigheid. Waar we onderling ons oefenen om te lijken op Jezus.

Zoals Paulus dat schrijft aan de Filippenzen:

Maak mij gelukkig door eensgezind te zijn, en in liefde, een in streven, een van geest. Handel niet uit geldingsdrang of eigenwaan, maar acht in alle bescheidenheid de ander belangrijker dan uzelf (Fil. 2:2–4).

Vandaag de dag zeggen veel mensen: “Ik geloof wel, maar dat doe ik op mijn manier, daar heb ik de kerk niet voor nodig.” En ik snap dat wel. Want de kerk zit vaak vast in allerlei tradities en regeltjes.
Maar het voorbeeld van Jezus daagt ons uit: Sluit je wel aan bij de kring van leerlingen. Want daar kun je groeien. Je kunt leren van de manier waarop anderen geloven. Jouw manier van geloven is niet de enige manier. En misschien zie jij de dingen wel niet goed. Dan heb je mede-­leerlingen nodig om gecorrigeerd te worden. En andersom, zij hebben jou nodig.

En daar zit voor ons een enorme uitdaging. Om niet een optelsom van 600 selfies te zijn, die allemaal geloven op hun manier. Maar om echt op elkaar betrokken te zijn. Niet omdat wij elkaar hebben uitgekozen, of zo aardig vinden, maar omdat de Heer ons aan elkaar heeft gegeven. En ons het voorbeeld gaf van dienende liefde.
En als we dat doen, dan bereiken we ons doel. Dan gaat het opvallen. “He, dat is bijzonder. Die mensen geloven echt wat ze zeggen... “

Een leerling van Jezus wil anderen ook leerling maken

Dat is de uitdaging naar buiten toe. Ik stip dit nu kort aan — het komt nog uitgebreid aan bod. Vers 35:

Aan jullie liefde voor elkaar zal iedereen zien dat julie mijn leerlingen zijn.

Zoals gezegd, wij hoeven zelf geen leraren te zijn. Maar het is wel onze roeping om zo te leven als leerlingen van Jezus dat anderen iets van de Meester in ons zien. En iets van zijn onderwijs via ons horen. En ook het verlangen krijgen om leerling te worden.
Dat is de “Grote Opdracht” uit Matt. 28:19-­?20:

Ga dus op weg en maak alle volken tot mijn leerlingen, door hen te dopen... en hun te leren dat ze zich moeten houden aan alles wat ik jullie opgedragen heb.

In het Grieks is het kerndeel van deze zin: “maak alle volken tot mijn leerlingen.”

Daar zit de uitdaging voor ons. Als we open gemeente willen zijn. Dat is niet dat we iets extra’s doen om mensen naar binnen te lokken. Dat is niet dat we onszelf moeten verkopen, in de markt moeten zetten.
Open gemeente zijn is dat we een gemeente van leerlingen zijn. Die proberen na te doen wat de Meester voordeed. Op onze menselijke, soms klungelige manier. En tegelijk met vertrouwen, want de Geest gaat juist aan de slag met mensen die, misschien heel klungelig, daar gaan waar Jezus voorop ging.
Dus, wat is een leerling? Iemand die Jezus erkent als Heer en vervolgens ook doet zoals Hij.

En waar zit de uitdaging? De uitdaging zit daarin dat we dat ook echt doen. En dat we dat samen doen, niet als optelsom van individuen, maar als het lichaam, de familie van Jezus. En zo ook anderen tot discipelen maken.
Een uitdaging waar we de komende weken bij stil staan. Niet een uitdaging die we onszelf opleggen als een zware last. Maar de liefdevolle uitdaging van Jezus die ons tot het uiterste heeft liefgehad.