Preek over

2013-12-01 v.m.

Ds. A. van der Dussen

Ruth: moeder van de Heer

Liturgie:

♪ E170 - Vanuit Gods hoge hemel
♪ Gezang 281
Ruth 4: 9-22; Nehemia 13: 23-27; Matteüs 1: 1-6
♪ Psalm 87
♪ Psalm 86: 4
♪ E9 - Apostolische Geloofsbelijdenis

Verkeerd voorgesorteerd…

In deze preek wil ik uw aandacht vragen voor het evangelie, dat God zijn oog laat vallen op mensen die ogenschijnlijk totaal verkeerd staan voorgesorteerd, en dat hij hun een plaats wil geven in zijn Koninkrijk. Ik doe dat vanuit Matteüs 1, het hoofdstuk met de stamboom van Jezus. Want in die stamboom worden namen van mensen genoemd die je er nooit in zou verwachten. Collega Daniël Timmerman en ik gaan het deze adventsperiode hebben over vier moeders in de stamboom van Jezus: Tamar, Rachab, Ruth, en – dan komt er een vrouw die hier niet eens een naam heeft: ‘de vrouw van Uria’. Ik begin met Ruth.

Moab

Dat Ruth hier genoemd wordt is werkelijk verrassend. Want Ruth kwam uit Moab, en in dat land geloofden ze niet in de God van Israël. Daar hadden ze hun eigen god: Baäl Peor – vgl. Numeri 25:5. De ‘schandgod’, zo noemt de profeet Hosea hem (Hosea 9:10). Tijdens de tocht door de woestijn hadden Moabitische vrouwen de Israëlieten verleid om mee te doen aan de afgodendienst voor deze schandgod (Numeri 25:1-5) Daarom was het daarna streng verboden voor een Jood om met een vrouw uit Moab te trouwen (Nehemia 13:23-27). Ruth was zo’n Moabitische vrouw (Ruth 4:5,10). Ze was meegegaan met haar schoonmoeder Noömi toen die uit Moab vertrok, terug naar het land Kanaän. Ruth was een immigrant uit een volk waarover later door de profeet Zefanja een vernietigend vonnis werd uitgesproken, Zefanja 2:8,9. Dat uitgerekend deze vrouw in de stamboom van Jezus voorkomt is dus verre van vanzelfsprekend. God laat zijn oog op iemand vallen die naar menselijke maatstaven daarvoor niet in aanmerking komt.

Sara

Hoe weinig vanzelfsprekend het is dat Ruth in Jezus’ stamboom genoemd wordt, blijkt ook nog uit iets anders. Opvallend is namelijk dat er ook mensen niet genoemd worden, die toch ook heel belangrijk zijn geweest. Ik denk aan een vrouw als Sara, de vrouw van Abraham. Als één moeder een belangrijke plaats heeft ingenomen in de geschiedenis, dan is zij het. Zonder Sara was er geen nageslacht va Abraham geweest, en was dus ook Jezus niet ter wereld gekomen. Toch wordt Sara niet genoemd, en ook niet Rebekka, de vrouw van Isaak, of Rachel en Lea, de vrouwen van Jakob die samen Jakobs twaalf zonen baarden. Het wordt steeds verbazingwekkender dat in deze stamboom het licht valt op vier vrouwen die beslist minder in aanzien stonden.

Een warm welkom

Hoewel – minder in aanzien? Opvallend genoeg wordt al bij de geboorte van Ruths zoon Obed hoog van haar opgegeven, hoewel iedereen weet dat zij een Moabitische is, Ruth 4:5,10. Want de vrouwen die Noömi, Ruths schoonmoeder, met de geboorte van haar kleinzoon feliciteren, steken niet alleen de loftrompet op de pasgboren stamhouder maar ook op zijn moeder (4:15):

Geprezen zij de HEER, die jou vandaag iemand gegeven heeft die voor je zorgen zal. … Hij zal je je levensvreugde teruggeven en je onderhouden als je oud bent, want je schoondochter, die je liefheeft en die meer waard is dan zeven zonen, heeft hem gebaard.

Dit is niet voor misverstand vatbaar: de vrouwen onderkennen dat Ruth voor Noömi een steun en toeverlaat is geweest, en zo de plaats van haar overleden zonen voortreffelijk heeft ingenomen. Hier geen wantrouwen ten opzichte van een buitenlandse, maar een warm welkom. Al eerder klonk dat door, bij de bruiloft van Ruth en Boaz. De oudsten zeggen volgens 4:11 tegen Boaz:

De HEER geve dat de vrouw die in uw huis komt zal zijn als Rachel en Lea, die beiden het huis van Israël groot hebben gemaakt.

Ruth wordt werkelijk met open armen ontvangen in het volk Israël. Bijzonder is dat. Hoe gemakkelijk had men haar vanwege haar heidense achtergrond kunnen wantrouwen. Denk aan de woede waarmee Nehemia later reageert op de huwelijken met onder andere Moabitische vrouwen. Die woede was begrijpelijk: al te vaak hebben heidense vrouwen Israël verleid tot afgodendienst. Je zou kunnen zeggen, dat hier het Bijbelse wantrouwen ten opzichte van de wereld en haar verleidingen zich laat gelden. Steeds weer wordt de kerk in het Nieuwe Testament voorgehouden, dat zij zich dient te onderscheiden van de wereld en afstand tot haar te houden (Romeinen 12:2) Ouderwets gezegd: de kerk staat in antithese tot de wereld. Maar dat is niet alles wat in de Bijbel over ‘de wereld’ gezegd wordt. God heeft de wereld ook lief (Johannes 3:16,17; II Korintiërs 519) en kiest mensen uit om vanuit de wereld over te gaan naar het Koninkrijk van zijn Zoon – Efeziërs 2:12,13; Kolossenzen 1:3. Zo’n mens was Ruth. In haar leven heeft zich in alle duidelijkheid de overgang voltrokken vanuit het wereldse Moab naar Gods volk. Denk aan de beroemde woorden die zij tot Noömi sprak (Ruth 1:16):

Uw volk is mijn volk en uw God is mijn God.

Je zou kunnen zeggen dat Ruth hetzelfde gedaan heeft als Abraham. Ook zij heeft haar familie verlaten en is in vertrouwen op de HEER op weg gegaan naar het land Kanaän (Genesis 12:1,5). Geestelijk gesproken was Ruth een volbloed dochter van Abraham. Deze Moabitische was geen gevaar voor Gods volk, maar een verrijking!
Daarom konden de oudsten en vrouwen in Ruth 4 haar zo hartelijk welkom heten. En daarom kon zij een plaats krijgen in de stamboom van David (Ruth 4:18-22) en in de stamboom van Jezus. Niet de bloedbanden zijn beslissend, maar het geloof en de gehoorzaamheid, die tellen. Vgl. Matteüs 12:50, waar Jezus zegt:

Ieder die de wil van mijn Vader in de hemel doet, is mijn broer en zuster en moeder.

Aansporing

Zo getuigt het leven van Ruth van het evangelie, dat God zijn oog laat vallen op mensen die ogenschijnlijk totaal verkeerd staan voorgesorteerd, en dat Hij voor die mensen een plaats inruimt in zijn Koninkrijk. Van dat evangelie gaat een aansporing en een bemoediging uit. Ik begin met de aansporing. Daarmee doel ik op de verantwoordelijkheid die wij als christelijke gemeente hebben, om open te staan voor mensen in de wereld, en om niet eenzijdig de lijn van Nehemia 13 te trekken. Het blijft waar: er gaan van de wereld verleidingen uit die het noodzakelijk maken dat wij de wereld wantrouwen. In zekere zin moeten wij ons toesluiten voor de wereld, om niet wereldgelijkvormig te worden. Maar de andere kant is dat God mensen uit de wereld wil trekken naar zijn wonderbaar licht. Daarom dienen wij tegelijk in de richting van de wereld een open gemeente te zijn, die uitnodigend is en mensen welkom heet die welwillend staan tegenover God en zijn volk, en – wie weet – nader met Hem kennis willen maken. Het is altijd weer een verrijking voor de gemeente van Christus als er mensen aan haar worden toegevoegd die enthousiast en vol vuur Christus aanvaarden als Heer van hun leven. Wat is het daarom belangrijk, dat de kerk de gelederen niet sluit tegenover nieuwkomers en gasten, maar hun de kans geeft om er echt in te komen. Het afgelopen jaar heeft God ons gezegend met het toetreden tot onze gemeente van mensen die echt ‘uit de wereld’ kwamen. Laten wij ervoor zorgen dat ze zich welkom voelen. En laten wij ernaar verlangen en erom bidden, dat God ons blijft zegenen met zulke toetreders. Het feit, dat de Moabitische Ruth hartelijk ontvangen is door het volk Israël en uiteindelijk door Gods genade zelfs in de stamboom van Jezus terecht is gekomen, spoort ons ertoe aan.

Bemoediging

Maar er ligt ook een bemoediging in, en wel dat God op onverwachte en verrassende wijze zijn oog ook op onszelf laat vallen, en ons een plaats biedt in zijn Koninkrijk. Wij kunnen van onszelf een lage dunk hebben. De gebeurtenissen in ons leven kunnen ons verwarren. Soms voelen wij ons niet meer dan een speelbal op de golven van de chaotische wereldgeschiedenis. Laat dat ons niet verontrusten en ontmoedigen. Want de geschiedenis van Ruth laat zien dat het om één ding gaat: dat wij in overgave en gehoorzaamheid ons vertrouwen stellen op de God van Israël. Dát telt in het leven en in de wereldgeschiedenis. Het gaat er in het leven niet om dat wij invloedrijk zijn en grootse dingen neerzetten. Wat van ons verwacht wordt is alleen maar dit: dat wij in alle bescheidenheid, op de miniatuurschaal van ons kleine leven, vertrouwend onze weg gaan met God. Denk maar aan Ruth. Nooit had zij kunnen weten dat haar leven zo’n belangrijke functie zou krijgen in de geschiedenis. Nee, het enige dat zij zag was dat zij de beslissing moest nemen om met Noömi mee te gaan. Ze stond voor de keuze: of in vertrouwen op Noömi’s God emigreren naar Kanaän, of achterblijven in Moab. Zij heeft het eerste gekozen. Dat zij in Kanaän zou trouwen en een kind zou krijgen heeft zij wellicht gehoopt. Maar dat uit dat kind koning David geboren zou worden – ze heeft het in de verste verte niet kunnen vermoeden. Dat ze daarmee ook in de stamboom van Jezus terecht zou komen al helemaal niet. Dat hoefde ook niet. Op de kleine schaal van haar leven heeft Ruth de goede keuze gemaakt. Dat staat ook ons te doen. Vertrouw je leven toe aan de God en Vader van onze Heer Jezus Christus, en doe wat hij zegt. Wat er van jouw leven en van deze wereld terecht zal komen? Dat is onze zaak niet. Dat is Gods zaak. Maar één ding staat vast: waar God geloof bij mensen vindt, krijgt Hij ruim baan om zijn plannen te volvoeren. Vast en zeker zullen we bij de uitkomst van de geschiedenis verbaasd en hoofdschuddend zeggen: “Wie had dat gedacht…!”
Amen.

N.B. Indien U een preek anders dan voor uzelf wilt gebruiken, stelt ds. van der Dussen een e-mailbericht aan hem op prijs. Wil hem ook vermelden als bron van de preek.