Preek over Jesaja 43:1

2012-09-23 n.m.

Ds. A. van der Dussen

Ik heb je bij je naam geroepen!

Liturgie:

♪ EB 65: Heer, ik prijs uw grote naam
♪ Psalm 100
♪ ELB 448 Je hoeft niet bang te zijn
♪ EB 69: Heer, U bent altijd bij mij
♪ Gezang 333
Jesaja 42:21-43:7
♪ Gezang 409:1,3,5
♪ EB 9: Apostolische Geloofsbelijdenis

Je naam

Ooit vroeg een man die de negentig naderde mij, om hem voortaan bij zijn voornaam aan te spreken. Hij zei: “Nu zoveel van mijn leeftijdgenoten zijn weggevallen, is er bijna niemand meer die dat doet.” Ja, dat moet erg zijn, als men je naam niet meer gebruikt. Daarom heb ik mij mijn schroom overwonnen om zo ‘amicaal’ met een zoveel ouder iemand om te gaan. Het is waar: wij mensen hebben een naam gekregen met het doel dat anderen ons met die naam aanspreken.

Israël door God bij zijn naam geroepen

Volgens de Bijbel maakt ook God zo gebruik van onze naam. Bijzonder is dat. Daarmee worden wij niet alleen in een menselijk netwerk opgenomen, maar treedt ook de Schepper zelf met ons in relatie. God roept ons bij onze naam. Je kunt je afvragen waarom Hij dat doet. In de Bijbel worden voorbeelden gegeven van mensen die God bij name roept om hun een verantwoordelijkheid toe te kennen. Zo bijvoorbeeld de ambachtsman Besaleël, die de eervolle opdracht krijgt om de inventaris van de tabernakel te vervaardigen. Maar ook de Perzische koning Cyrus wordt bij zijn naam geroepen, Jesaja 45:3: God belast hem met de verantwoordelijkheid om een politiek te bedrijven, die de terugkeer van de Joodse ballingen in Babel naar hun eigen land mogelijk maakt. Wanneer hier, in Jesaja 43:1, van Israël gezegd wordt dat God het bij zijn naam roept, mogen we er inderdaad aan denken dat Israël een speciale functie kreeg als Gods uitverkoren volk. Zie 41:9:

Jou die Ik heb weggehaald van de einden der aarde,
die Ik van haar verste uithoeken terugriep –
jou zeg Ik: je bent mijn dienaar.

Toch gaat dat ‘roepen van Israël bij name’ verder dan dat het een speciale opdracht krijgt. Er zit ook een soort liefdesverklaring in, zoals ook wij al onze genegenheid voor van onze geliefde tot uitdrukking kunnen brengen door enkel maar zijn of haar naam te noemen. Wanneer de Here God zo, met die bijzondere intonatie, “Israël!” roept, is dat zoveel als zijn bereidverklaring: “Ik ben je Beschermheer! Je kunt op Mij aan!” Daarom vervolgt de HEER zijn woorden in 43:1 met de verklaring:

Je bent van Mij.

Dat wordt wel als een soort adoptieformule opgevat. Zie bijvoorbeeld Genesis 48:5 (vertaling NBG 1951), waar Jakob met deze woorden Jozef verzekert dat hij diens twee zonen adopteert:

Uw beide zonen, … zij zijn de mijne; Efraïm en Manasse zullen mij als Ruben en Simeon zijn.

Zo verzekert de HEER dus aan Israël, dat Hij de Vader van dit volk zal zijn. Wat kan het dan nog gebeuren?

Doop

Het is geen wonder dat op ons doopvont deze zinsnede uit Jesaja 43:1 is aangebracht:

Ik heb je bij je naam geroepen.

Want zo verstaan wij de doop: als het teken en zegel van het verbond dat God met de dopeling sluit. Bij de doop gebeurt het, dat God een kind tot het zijne adopteert. Zeker is ook de menselijke actie belangrijk wanneer een kind gedoopt wordt. Ouders maken een statement wanneer zij hun kind ten doop houden. Maar de volle betekenis van de doop van een kind is toch dat God het bij zijn of haar naam noemt, met die unieke intonatie die hoort bij een liefdesverklaring:

Je bent van Mij!

Groots is dat. Want daarmee werpt God zich eens en voorgoed als de Beschermheer van dit kind op. “Ik ben jouw Vader, en daarom heb je van niemand iets te duchten. Wie zich ook opwerpt om voor jou te zorgen, om iets van jou gedaan te krijgen, om de baas over jou te spelen – luister niet. Ik zorg voor jou. Ik bescherm je. Je bent van Mij.” Zo bezegelt de doop de relatie van zorg en liefde, die God met een kind wil aangaan.

De andere kant

Nu de andere kant. In de praktijk blijkt dat de relatie tussen God en ons mensen haperingen kent, met ups en downs gepaard gaat, soms … spaak kan lopen. Zeker in onze tijd, waarin zoveel gedoopte mensen afstand nemen van God, kunnen we daaraan niet voorbijgaan. Juist met het oog daarop is het van belang om erop te letten, hoe die prachtige tekst waarmee Jesaja 43 opent, volgt op een gedeelte waarin de verstoring van de relatie van God met Israël aan de orde komt. Ik doel op Jesaja 42:21-25, waar de HEER terugkijkt op de ogenschijnlijk definitieve beëindiging van zijn verbond met dit volk. Denk niet dat het alleen van onze tijd is, dat mensen Gods relatie met hen voor gezien houden. Je zou kunnen zeggen, dat de meest omvattende praktijkervaring op dit gebied die van het volk Israël is. Israël had een haat-liefdeverhouding tot de HEER. Enerzijds liet het zich zijn weldaden en zorg welgevallen. Anderzijds nam het voortdurend afstand tot Hem. In de eeuwenlange geschiedenis die het oude Testament beschrijft, vallen wat dat betreft twee dingen op. Het eerste is dat Israël voortdurend zijn heil zoekt bij andere beschermheren, menselijke of goddelijke. Het tweede is dat het hardnekkig weigert om in de stijl te leven die voor de HEER zo kenmerkend is: recht te doen aan zwakken en verdrukten. Steeds opnieuw komt het volk Israël zo in botsing met de HEER. Hij neemt het zijn volk zeer kwalijk dat het als maar weer elders houvast zoekt, en als maar lak blijkt te hebben aan zijn eis dat het sociale gerechtigheid nastreeft. Zo is de geschiedenis van de relatie die God met dit volk heeft er een vol ruzie en conflict. Dat loopt uit op een dramatische ontknoping. De HEER geeft er uiteindelijk de brui aan, en laat de deur met een daverende slag voor Israël dicht vallen. Wil het Hem dan echt niet? Dan zoeken ze het maar uit. Dan krijgt het een andere beschermheer: de koning van Babel. Dan mag het voortaan in diens stijl gaan leven. Het volk gaat in ballingschap, ver van het eigen land, ver van de God die het geroepen had. Zie Jesaja 42:22,24:

Maar nu is het volk beroofd en geplunderd,
Zijn jonge strijders zijn geketend
En in de gevangenis gegooid.
Een prooi zijn zij geworden, en niemand die hen redt;
Ze zijn buitgemaakt, en niemand die zegt: ‘Geef terug!’

Wie heeft Jakob tot buit gemaakt,
Israël uitgeleverd aan de plunderaars?
Is het niet de HEER,
Hij tegen wie wij gezondigd hebben?

Zo blijkt, dat de HEER niet met hand en tand aan zijn kinderen vast houdt. Wil een mens echt van God af? Zeker weten? Toe dan maar. Dan laat de HEER teleurgesteld en geërgerd de deur in het slot vallen. “Ga dan maar.” Dan krijgt een mens zijn zin. Dan heeft het geen last meer van God. Dan zal Hij niet meer storen…

Nieuw begin

Herkenbaar, niet? Toch – en dat maakt Jesaja 43 zo indrukwekkend – is dat niet het einde. De HEER komt wonderbaarlijk genoeg niet los van zijn volk: Hij heeft het zelf in het leven geroepen, 43:1!

Dit zegt de HEER die jou schiep, Jakob, die jou vormde, Israël.

Nooit vergeet de HEER dat eerste begin. Hij wil en kan zijn liefdesrelatie tot zijn volk niet vergeten. Hij zoekt Israël op, ver weg, daar in Babel. En Hij belooft, 43:1:

Ik zal je vrijkopen.

En dan volgen ontroerende beloftes, 43:2:

Moet je door het water gaan – Ik ben bij je;
Of door rivieren – je wordt niet meegesleurd.
Moet je door het vuur gaan – het zal je niet verteren,
De vlammen zullen je niet verschroeien.
Want Ik, de HEER, ben je God.

Na die lange geschiedenis van ruzie en ontrouw is het niet voorbij. De HEER heeft alles over voor dit volk. Hij is bereid afstand te doen van grote naties als Egypte, als Hij Israël maar terugkrijgt, 43:3,4.

Voor jou geef Ik Egypte als losgeld,
Nubië en Seba ruil Ik in tegen jou.
Jij bent zo kostbaar in mijn ogen,
Zo waardevol, en ik houd zoveel van je
Dat Ik de mensheid geef in ruil voor jou,
Ja, alle volken om jou te behouden.

Zo gaat de HEER op zoek naar zijn volk, Hij haalt het terug uit alle hoeken en gaten waar het terecht is gekomen. En Hij claimt:

Tegen het Noorden zeg Ik: Geef hier!
Het zuiden gebied Ik: Laat los!

Zo volgt op het drama van de ballingschap een nieuwe start. Het is dit patroon dat voor het nieuwe Testament zo kenmerkend is. Liever raakt de HEER zijn eigen Zoon kwijt aan een kruis, dan dat Hij een mensenkind dat Hij bij name roept, kwijt raakt. Alles, alles heeft de HEER er voor over om ver afgedwaalde schapen voor de kudde terug te winnen – zie Lucas 15:1-7, 11-32. Nooit, nooit vergeet God de doop van een mens. Nooit zal Hij achteloos voorbijgaan aan wat bij de doop gebeurde:

Ik heb je bij je naam geroepen.

Eens in Christus tot Gods kind aangenomen, blijft aangenomen. God is een God van genade en vergeving.

Doopbelofte

Dit is geen aanmoediging aan opgroeiende kinderen en tieners om het uit te proberen: wegtrekken bij God. Het is een aanmoediging om juist te gaan verkennen hoe goed het is, te leven met deze God, die zijn Zoon voor ons gegeven heeft. Vandaar de doopbelofte die doopouders afleggen. Zij zeggen toe, dat ze alles zullen doen wat ze kunnen om duidelijk te maken dat hun kind het nergens zo goed zal hebben als bij deze God. Maar weet dit: áls die dopeling van nu ooit vraagtekens zal gaan zetten bij de relatie met God; als hij ooit een keer tot de conclusie zou komen “Het hoeft voor mij niet…”; als hij ertoe zou komen de HEER diep te grieven en teleur te stellen – weet dan, dat er nóg een doopbelofte is. Die van God. Deze:

Je bent van Mij

Nooit zal de HEER dit kind vergeten, dat Hij vandaag in zijn liefdesverklaring in Christus bij zijn naam geroepen heeft. De HEER blijft in zijn vergeving en genade op zoek gaan naar een mens. Hij blijft hem bij zij naam roepen. Want wat onze goede God betreft, sluit Hij zijn verbond met ons tot in eeuwigheid.

Amen.

N.B. Indien U een preek anders dan voor uzelf wilt gebruiken, stelt ds. van der Dussen een e-mailbericht aan hem op prijs. Wil hem ook vermelden als bron van de preek.