Preek over Matteüs 25:31-46

2012-01-22 v.m.

Ds. A. van der Dussen

De zeven werken van de barmhartigheid

Liturgie:

♪ E101 – Jezus geeft een loflied in ons hart
♪ Psalm 97: 1, 3, 6
Matteüs 25: 31-46
♪ E67 – Heer ontferm U
Lucas 4: 16-19
♪ Psalm 68: 2
♪ Gezang 28
♪ Kinderlied: Ik vind het fijn om jou te helpen
♪ E9 – Apostolische Geloofsbelijdenis

Inleiding

Het praktische christelijk leven – dat was de voornaamste oorzaak van de groei van de christelijke kerk in de eerste eeuwen na Christus. Die groei is wonderbaarlijk geweest. Het begon met een kleine groep bange leerlingen van Jezus, Handelingen 1:12-14. Drie eeuwen later bekeerde niemand minder dan de keizer van Rome zich tot Christus. Daarna duurde het niet heel erg lang voordat het christendom de staatsgodsdienst werd van het Romeinse Rijk. Hoe heeft dit kunnen gebeuren? Het is een wonder van God waar we nooit helemaal de vinger achter zullen krijgen. Maar voor zover we de oorzaken in kaart kunnen brengen is duidelijk, dat het christendom een enorme aantrekkingskracht op de mensen uitoefende vanwege de praktijk van het christelijk leven. Natuurlijk – ook de leer was belangrijk. Maar laat er geen misverstand over bestaan: de diaken kwam eerst, en daarna pas de ouderling en de predikant. In deze dienst komt het zo belangrijke werk van de diakenen voor het voetlicht. Ik belicht het in de preek met behulp van een schilderij van de hand van de Meester van Alkmaar. Het is geschilderd in 1504 en hangt in het Rijksmuseum in Amsterdam. Het heeft als onderwerp De zeven werken van de barmhartigheid. Zie http://www.rkk.nl/abc/detail_objectID1963.html

De zeven werken van de barmhartigheid

De zeven werken van de barmhartigheid

In de Middeleeuwen was het een begrip: de zeven werken van de barmhartigheid. De kerk doelde daarmee op de daden van dienstbetoon waarover Christus spreekt in Matteüs 25:31-46. Veel is over dit hoofdstuk te zeggen, maar ik concentreer me vanmorgen op de barmhartigheid waarvan Christus zegt: “Alles wat jullie gedaan hebben voor een van de onaanzienlijksten van mijn broeders of zusters, dat hebben jullie voor Mij gedaan.” (Matteüs 25:40) Het gaat om het volgende zestal:

Aangevuld met het begraven van doden, gelden deze daden van christelijke naastenliefde als de zeven werken van de barmhartigheid. Menige schilder heeft ze in beeld gebracht. Ik belicht de betekenis van elk door stil te staan bij de panelen van het bovengenoemde schilderij.

1. Hongerigen te eten geven

In de Bijbel wordt God bezongen als de Heer die zorgt voor mensen die honger hebben. Zie bijvoorbeeld Psalm 146:7 en Lucas 1:53. Het is dan ook niet verwonderlijk dat mensen worden opgeroepen hetzelfde te doen. Denk aan de regel van Lucas 6:36: “Wees barmhartig zoals jullie Vader barmhartig is.” In Jesaja 58:3-57 geeft de profeet aan, dat het vasten van de Israëlieten geen enkele betekenis heeft zolang ze doorgaan met een leven waar God de Heer aanstoot aan neemt. Daarop laat hij een beschrijving volgen van het ware vasten:

Is dit niet het vasten dat Ik verkies:
Misdadige ketenen losmaken,
De banden van het juk ontbinden,
De verdrukten bevrijden,
En ieder juk breken?
Is het niet: je boord delen met de hongerige?

Jezus zegt dus niets nieuws, als Hij het voeden van de hongerigen in Matteus 25 noemt als een daad van barmhartigheid die de Mensenzoon eens zal honoreren.

2. Dorstigen te drinken geven

Een prachtig voorbeeld van dit werk van barmhartigheid staat in het boek Ruth. Van Boaz, de beschermheer van Ruth, wordt verteld dat hij er niet alleen voor zorgt dat zij graan kan inzamelen, maar ook dat zij bij het werk in de brandende zon zoveel mag drinken als ze wil:

“Als je dorst hebt, ga dan naar de kruiken en drink van het water dat ze daar scheppen.” (2:9)

Veeleggend is ook wat Jezus zegt in Matteüs 10:42:

“Wie een van deze geringe mensen een beker koel water te drinken geeft alleen omdat het een leerling van Mij is, Ik verzeker jullie: die zal zeker beloond worden.”

Dorstige mensen een beker water aanreiken: dat is de barmhartigheid die God graag bij ons ziet.



3. Vreemdelingen gastvrijheid bewijzen

In Exodus 23:9 wordt Israël op het hart gebonden om gastvrij voor vreemdelingen te zijn. Opmerkelijk is de motivering voor dit gebod:

“Vreemdelingen mag je niet uitbuiten. Jullie weten immers hoe het voelt om vreemdeling te zijn, omdat jullie zelf vreemdelingen zijn geweest in Egypte.”

Juist omdat de Israëlieten zelf vreemdelingen zijn geweest, is het zaak dat zij op hun beurt goed voor vreemdelingen zorgen. Onze Heer Jezus laat er geen twijfel over bestaan dat ook zijn leerlingen gehouden zijn dit derde werk van barmhartigheid te verrichten.






4. Naakten kleden

Dat het tot de diaconale zorg van de christelijke gemeente behoort om naakten te kleden, heeft eveneens een oudtestamentische achtergrond. In Ezechiël 18:5,7 wordt duidelijk dat het kenmerkend voor de rechtvaardige is dat hij onder andere op deze wijze barmhartig is voor zijn naaste:

“Stel, iemand is rechtvaardig. Hij is Mij trouw en doet het goede., … Hij buit niemand uit, geeft de schuldenaar zijn onderpand terug en besteelt niemand. Hij deelt zijn brood met al wie honger heeft, wie naakt is geeft hij kleren.”

Ook in het reeds genoemde Jesaja 58:7 vinden wij dit motief terug:

“Is dit niet het vasten dat Ik verkies:
Onderdak bieden aan armen zonder huis,
Iemand kleden die naakt rond loopt,
Je bekommeren om je medemensen?”(58:6,7)


5. Zieken bezoeken

In onze tijd van ziekenhuizen vol medische kunde en toegewijde verpleging kunnen we ons niet meer voorstellen, dat er tijden geweest zijn waarin aan de zorg voor zieken niet veel gedaan werd. Het is zeker ook dankzij de invloed van het christelijk geloof dat die tijden ver achter ons liggen. Maar juist nu de kosten hiervan de pan uitrijzen en de tijd die de verplegers voor hun patiënten hebben onder druk komt te staan, dient de kerk het voor deze vorm van diaconaat te blijven opnemen. Een duidelijke illustratie van wat Jezus hier zegt is te vinden in de gelijkenis van de barmhartige Samaritaan:

“Een Samaritaan die op reis was kreeg medelijden toen hij hem (de gewonde man) zag liggen. Hij ging naar de gewonde man toe, goot olie en wijn over zijn wonden en verbond ze. Hij zette hem op zijn eigen rijdier en bracht hem naar een logement, waar hij voor hem zorgde.” (Lucas 10:33,34)



6. Gevangenen bezoeken

Misschien wel het mooiste voorbeeld van gevangenenzorg in de Bijbel is te vinden in het boek Jeremia. Daar wordt verteld dat de profeet in een put geworpen werd en daarin dreigt om te komen. Maar voor het zover komt gloort er hoop voor hem:

“Ebed-Melech, een hoveling afkomstig uit Nubië … ging naar de kelder van het magazijn van het koninklijk paleis, waar hij wat versleten kleren en oude lappen haalde. Hij liet deze aan touwen naar Jeremia in de put zakken en zei tegen hem: ‘Stop die kleren en lappen onder uw oksels en haal de touwen eronder door.’ Jeremia deed wat hij zei, en zo trokken ze hem uit de put omhoog. Vanaf dat moment verbleef hij weer in het kwartier van de paleiswacht.” (Jeremia 38:7,11-13)

Zo behoort het tot de diaconale verantwoordelijkheid van de kerk dat ze zich het lot aantrekt van gevangenen ver weg (Amnesty International!) en dichtbij.

7. Doden begraven

De eerste christenen hebben veel aandacht getrokken door de zorg die zij besteedden aan het begraven van doden. Zij bewezen niet alleen de laatste eer aan hun eigen doden, maar gingen zelfs zover dat zij zich ontfermden over de lijken van drenkelingen die aanspoelden op de stranden van Italië. Zelfs de vijanden van de kerk spraken er met bewondering over. Waar komt dit zevende werk van barmhartigheid vandaan? Van belang is geweest, dat in de Bijbel verteld wordt dat Jozef van Arimatea veel moeite deed om het lichaam van de gekruisigde Jezus te begraven, Matteüs 28:57-60. Die begrafenis sprak werkelijk niet vanzelf: men was gewoon de lijken van misdadigers net als kadavers te verbranden. En iemand die gekruisigde werd – die wás toch een misdadiger? In het Oude Testament is te lezen dat de vervloekte koningin Isebel geen begrafenis kreeg, II Koningen 9:10. Door de doden te begraven, ook de heidense doden, maakten de christenen duidelijk dat zijn hun vijanden lief hadden, en dat zij wilden zegenen wie hen vervloekten. Lucas 6:28.


Door zo de zeven werken van de barmhartigheid in acht te nemen, heeft de kerk zich begeven op de weg die de Heer haar gewezen heeft. Het is de roeping van de diakenen om de kerk op dit spoor verder te leiden. Diakenen worden tot hun ambt geroepen, niet zozeer om dat werk zelf ter hand te nemen, maar om de gemeente de stimuleren en te enthousiasmeren om diaconaal bezig te zijn. Een kerk die haar kracht eenzijdig zoekt in het bewaren van de rechte leer en haar diaconale verantwoordelijkheid verwaarloost, kan niet zijn zoals ze bedoeld is: het zout van de aarde. Wezenskenmerk van Jezus’ discipelen is, dat ze daadwerkelijk ontferming bewijzen aan hun Heer, door het verrichten van de zeven werken van barmhartigheid aan al die mensen die daarop zijn aangewezen.

N.B. Indien U een preek anders dan voor uzelf wilt gebruiken, stelt ds. van der Dussen een e-mailbericht aan hem op prijs. Wil hem ook vermelden als bron van de preek.