Preek over Ezechiël 34:27

2011-03-06 v.m.

Ds. A. van der Dussen

God bewijst zichzelf

Liturgie:

♪ E20 – de Heer is mijn Herder
♪ Psalm 84: 1, 2, 6
♪ E116 – Klap in je handen, alle mensen
Ezechiël 34: 1-6, 23-31
♪ Psalm 89: 17, 18
♪ E9 – Apostolische Geloofsbelijdenis

Twijfel

Een bewijs dat God er is – dat is wat eigenlijk wordt beloofd in Ezechiël 34:27:

Ze zullen beseffen dat Ik de HEER ben wanneer Ik het juk breek waaronder ze gebukt gaan.

Een bewijs dat God er is – daar hebben veel mensen behoefte aan, ook christenen. Er is zoveel dat twijfel kan oproepen: “Is Hij er wel?” Of: “Is Hij wel zo goed en machtig als ons gezegd is?” Er zijn christenen die zulke twijfel niet kennen. Voor hen is het een ongeschokte zekerheid dat God er is en dat Hij goed en machtig is. Er zijn ook ongelovigen die geen last van twijfel hebben. Voor hen staat als een paal boven water dat God er niet is. Maar voor al die mensen die het niet zeker weten, of die in hun geloof geschokt zijn door wat zich in hun leven heeft voorgedaan, is het van bijzondere betekenis wat in Ezechiël 34:27 staat:

Ze zullen beseffen dat Ik de HEER ben wanneer Ik het juk breek waaronder ze gebukt gaan.

Refrein

Het kan kort door de bocht lijken dat ik zoveel afleid uit deze woorden. Toch heb ik daar goede redenen voor. Het gaat hier namelijk om een zinswending die tientallen keren voorkomt in Ezechiël, om precies te zijn 54 x. Ik geef enkele voorbeelden.. Zo gaat het maar door. De ene keer kiest de NBV het woord ‘beseffen’, de andere keer het woord ‘weten’. De vorige vertaling (NBG 1951) kiest consequent voor ‘weten’. Daardoor wordt nog duidelijker dat het een vast refrein is. Steeds is de gedachte, dat de HEER daden zal stellen met als gevolg dat mensen zeker weten: “Hij is de HEER. Hij is er echt!” De ene keer kondigt Hij dreiging aan, de andere keer een weldaad. Hier, in Ezechiël 34, is dat laatste het geval:

Ze zullen beseffen dat Ik de HEER ben wanneer Ik het juk breek waaronder ze gebukt gaan.

Het komt terug in vers 29 en 30:

In het hele land zal niemand meer van honger omkomen en ze zullen niet langer door andere volken worden vernederd. Ze zullen beseffen dat Ik, de HEER, hun God bij hen ben.

Ter discussie

Toen stond het dus ook al ter discussie, of God er was zoals Hij het beloofd had. De profeet Ezechiël trad op ten tijde van de Babylonische ballingschap, zo rond het jaar van de val van Jeruzalem, 586 voor Christus. Hij spreekt menigmaal van de toorn van God de HEER in reactie op de zonde van het volk, Daarnaast echter weet Hij van het toekomstperspectief van Gods genadige vergeving. In dat kader staat de profetie van de Goede Herder in hoofdstuk 34. Met al zijn profetieën speelt hij in op de stemming onder de Israëlieten. Er waren mensen die hun schouders over God ophaalden en zich in hun doen en laten niets van Hem aantrokken. Anderen waren teleurgesteld in Hem en vonden Hem niet meer de moeite waard om mee te rekenen. Er was het gevoel dat er meer spelers in het veld stonden opgesteld dan de HEER, machtiger spelers ook. Hoe herkenbaar is dat: het gevoel dat er andere machten zijn die het eigenlijk voor het zeggen hebben. Een ziekte dringt op en heeft haar vernielende uitwerking. Een dictator richt bloedbaden aan en God komt niet tussenbeide. Als Hij er is, wat is Hij dan waard? In Ezechiël wordt consequent ten antwoord op die vraag gezegd: “Dan en dan, als de HEER dat en dat gedaan heeft, zal duidelijk zijn wat Hij waard is. Dan zult u weten dat Hij de HEER is!”

Bewijs

Nu gebruikte ik het woord ‘bewijs’ toen ik zei: “Een bewijs dat God er is – dat is wat eigenlijk wordt beloofd in Ezechiël 34:27.” Dat dat niet te sterk gezegd is, blijkt uit het gebruik van dezelfde formule elders in de Bijbel. In de geschiedenis van Jozef wordt verteld, dat de broers zonder het te weten voor hem kwamen te staan toen ze in Egypte graan kwamen kopen. Jozef beschuldigt hen ervan dat ze spionnen zijn. Om die beschuldiging te weerleggen moeten ze de jongste broer Benjamin, die bij vader Jakob is achtergebleven, gaan ophalen. Jozef zegt het zo:

Bewijs me dat jullie eerlijke mensen zijn. Laat een van jullie bij me achter, ga naar huis, neem mee wat je nodig hebt om de honger van jullie gezinnen te stillen., en kom daarna bij me terug met jullie jongste broer. Dan weet ik zeker dat jullie geen spionnen zijn maar eerlijke mensen. (Genesis 42:33,34)

Twee keer wordt hier de formule “dan zul je weten dat…” gebruikt. Hoor maar hoe het in de NBG-vertaling klinkt:

Hieraan zal ik weten, dat gij eerlijke lieden zijt: één broeder van u zult gij bij mij laten; neemt dan koren voor de honger uwer gezinnen en gaat heen;en brengt uw jongste broeder tot mij, opdat ik weet, dat gij geen verspieders zijt, maar eerlijke lieden.


Het gaat er dus om onzekerheid te overwinnen. Zoals Jozef een soort bewijsstuk vraagt om zeker te kunnen weten dat de broers geen spionnen zijn, zo belooft de HEER dat Hij het bewijsstuk zal overleggen waardoor de mensen zeker zullen weten dat Hij de HEER is.

De Goede Herder

Dat bewijsstuk kunnen wijzelf niet overleggen. Het is vaak genoeg geprobeerd: bewijzen dat God bestaat. Die redeneringen zijn zeker niet onzinnig. Maar als bewijsstuk schieten ze tekort. Nooit zullen wij anderen kunnen overtuigen van de waarheid van de Bijbel. Wij weten ook uit ervaring dat wij onze eigen onzekerheid in het geloof niet kunnen overwinnen. De enige die dat kan, is God zelf. God bewijst zichzelf! In het boek Ezechiël wordt benadrukt dat Hij dat zal doen door daden te stellen. Hier, in Ezechiël 34, belooft Hij dat Hij zal aantonen dat Hij de Goede Herder is. Israël is als een kudde schapen die geleid wordt door nep-herders. Het staat onder de hoede van leiders die het om hun eigen gewin te doen is, 34:2,3. Denk aan die talloze leiders in de Arabische wereld waar het volk momenteel tegen in opstand komt. Van hoevelen moet worden vastgesteld dat ze zich niet bekommeren om het welzijn van hun volk, maar onbeschaamd uit zijn op macht en zelfverrijking. Vreselijk. Israël heeft dus iets soortgelijks ervaren. De HEER belooft dat Hij er wat aan gaat doen.

Ik zal een andere herder over ze aanstellen, een die ze wél zal weiden: David, mijn dienaar. (34:23)

Deze profetie doelt op de Messias. Wij moeten natuurlijk meteen denken aan Jezus – de Goede Herder. Als zodanig hebben veel mensen Jezus ook herkend, toen Hij opkwam voor de schapen en zijn leven voor hen gaf. Maar niet iedereen herkende Hem als de Hoede Herder. En nog steeds zijn er die andere spelers in het veld, die machtiger lijken dan Hij. Daardoor is ook met de komst van Jezus niet het definitieve bewijsstuk overlegd. Preciezer gezegd: Jezus moet nog meer van zich laten zien, voor iedereen zal zeggen: ”Nu weten wij dat Hij de HEER is, en bij ons is.” Dat is nu precies wat door God in de Bijbel wordt beloofd: we zullen meer van deze Goede Herder merken. Zo zet het evangelie al zijn kaarten op de toekomst. Die moet uitwijzen dat de HEER werkelijk God is. Eerder wordt de onzekerheid niet overwonnen.

Het Onze Vader bidden

Vandaar, dat Jezus ons in het Onze Vader om te beginnen deze twee beden in de mond legt:

Uw naam worde geheiligd; Uw Koninkrijk kome.

De ene bede legt de andere uit. Bedenk, dat onder de ´heiliging´ van Gods naam te verstaan is dat Gods unieke grootheid vast komt te staan en door de mensen eindelijk erkend wordt. Vergelijk Ezechiël 36:20,21, 23. De formule “Dan zullen ze weten dat…” heeft hierop betrekking, vgl. Ezechiël 36:23,36. Maar de daden waardoor God zijn naam weer een heilig aanzien geeft, bestaan in niets anders dan dat Hij betoont dat Hij de grote Koning is! God heiligt zijn naam door zijn Koninkrijk aan te laten breken. Daarom leert Jezus ons bidden met die twee eerste beden van het Onze Vader. Pas als Gods Koninkrijk komt, wordt aan de onzekerheid of God zijn naam waar zal maken, definitief een einde gemaakt. Dat maakt dan ook het belang van de Bijbelse toekomstverwachting uit. Een christen kijkt gespannen naar de toekomst uit omdat die het ultieme bewijs moet brengen dat Jezus de Goede Herder is, dat de HEER God is. Ziehier een belangrijk motief om te verlangen naar Gods Koninkrijk. Afgezien van al het goede dat God Koninkrijk voor de schepping inhoudt –het zal eindelijk ook een einde maken aan de twijfel rond Gods presentie in deze wereld. Wie van die twijfel last heeft doet er goed aan om te bidden om de komst van Gods rijk. Zo gezien klopt er dan ook iets niet als wij tevreden zijn met het heden. Natuurlijk, er is genoeg om van te genieten en om te zeggen: “Voor mij mag het leven nog wel een tijdje blijven zoals het is.” Maar als het gaat om de waarheid van het evangelie is het heden toch niet comfortabel. Er is immers zoveel in het leven dat twijfel kan doen rijzen aan de betekenis van zijn aanwezigheid. Als je wilt weten, écht wilt weten wie de HEER is, dan mag er onrust ontstaan, de onrust van het gebed om zijn Koninkrijk. Want het gebed om het Koninkrijk is hetzelfde als het gebed om de heiliging van zijn Naam. De belofte is dat ons geloof eindelijk tot rust zal komen als de HEER zijn beslissende daden heeft verricht. “Dan zult u weten dat Ik de HEER ben.” Is dat niet om heel erg naar uit te zien?
Amen

N.B. Indien U een preek anders dan voor uzelf wilt gebruiken, stelt ds. van der Dussen een e-mailbericht aan hem op prijs. Wil hem ook vermelden als bron van de preek.