Preek over 2 Korintiërs 9:15

2009-12-27 v.m.

Ds. A. van der Dussen

Geven en danken

Liturgie:

♪ E136
♪ Gezang 144:1, 2, 7
2 Korintiërs 9
♪ Gezang 169:1, 3, 4, 6
♪ Gezang 341
♪ Psalm 116:6, 8

Daar zijn geen woorden voor…

Ooit heb ik bij een bijzondere gelegenheid een cadeau gekregen waar ik heel blij mee was. Ik ben gefilmd toen ik het in ontvangst nam. Het is een gek gezicht: ik sta langdurig mijn hoofd te schudden. Het is alsof ik het geschenk helemaal niks vind… Ik hoop dat de mensen die er bij waren begrepen dat mijn ‘nee schudden’ iets anders betekende, namelijk: “Hier heb ik geen woorden voor!” Ja, als je je heel erg verwend voelt kun je dat gevoel hebben: “Ik kom woorden tekort om te zeggen hoe blij ik ermee ben.”

Gods geschenk

In die sfeer wil Paulus ons brengen als hij zijn lezers aan het eind van II Korintiërs 9 oproept tot dankbaarheid voor Gods ‘onbeschrijflijk’ geschenk. Ook te vertalen dus met ‘een geschenk waarvoor woorden tekort schieten’. Het is ontroerend mooi wat hier gezegd wordt over God. Hij is dus als iemand die je blij maakt met een geschenk zo groot, zo overweldigend, dat je er geen woorden voor hebt. Met wat we van Hem krijgen voldoet Hij dus niet aan zijn verplichtingen. Wij nemen van God ook geen tegenprestatie in ontvangst waarmee Hij reageert op onze inspanningen. God geeft dingen weg aan ons. Zomaar. Omdat Hij van ons houdt. Omdat Hij gul is. Wat een goede God is Hij! Aan te nemen is dat Paulus in dit laatste vers van II Korintiërs 9 duidt op het geschenk van zijn Zoon, vgl. Romeinen 5:15. Met deze tekst kunnen we dus terugblikken op het kerstfeest. De geboorte van Christus is, bij alles wat ze betekent, óók een geschenk, zo onvoorstelbaar groot dat woorden tekort schieten. “Hier,” zegt God, “neem Hem maar aan. Mijn Zoon. Hij is voor jullie.” Op het kerstfeest vieren wij dus dat God een gevende God is. Vandaar dat Paulus zegt: “Laten wij God daarvoor danken.” Dat is zo logisch als wat. Als je een cadeau krijgt word je blij en dankbaar. Wat wordt het leven vrolijk met een gevende God en dankbare mensen. “Vrolijk kerstfeest!” Ja, dat is een toepasselijke wens. Het leven wordt vrolijk, met een God die zo vrijgevig geschenken uitdeelt, en met mensen die daardoor dankbaar gestemd raken.

Een vrolijk hoofdstuk

Dat geven en danken trekt door heel het negende hoofdstuk van de tweede brief aan de Korintiërs heen. Paulus is een collecte aan het organiseren en daar maakt hij iets bijzonders van. Hij stimuleert de Korintiërs om flink uit te pakken: laten ze gul en blij geven! (vers 5 en 7) Hij geeft ze het gevoel dat ze een glansrol mogen gaan spelen, en deinst er niet voor terug om er een competitie van te maken: de Macedoniërs kunnen nu niet achterblijven! (vers 2) Hij motiveert zijn lezers ook met het vooruitzicht, dat hun vrijgevigheid er toe zal leiden dat de Heer straks in Jeruzalem uitbundig geprezen gaat worden (vers 12). Kortom: zoals Paulus het ziet wordt het leven vrolijk, niet alleen doordat God vrijgevig is, maar ook doordat mensen dat worden. Intussen geeft het te denken dat Paulus hier niet alleen onderricht geeft, maar ook heel praktisch een collecte organiseert en daaraan zelfs twee hoofdstukken van een brief wijdt. Hij lijkt hier meer diaken dan dominee. Maar beter kan ik het zo zeggen: de diaken Paulus is de noodzakelijke opvolger van de dominee Paulus. Want hoe zouden mensen hun portemonnee dicht kunnen houden, wanneer zij geloven in een gevende God? Hoe zou je ooit onderdaan van deze God kunnen zijn, als je dat ‘geven’ maar niks vindt? Als je niet wilt leren geven, kun je het koninkrijk van God niet binnengaan. Want Gods Koninkrijk is een feestelijke aangelegenheid. Het is een en al geven en danken.

Eisen en klagen

Daarin staat het Koninkrijk van Gold haaks op onze maatschappij. Die wordt niet zozeer gekenmerkt door ‘geven en danken’ als wel door ‘eisen en klagen’. In onze maatschappij geldt: “Niets voor niets.” Als iets gratis is, is het òf waardeloos, òf niet te vertrouwen. In onze maatschappij verdien je dingen. Uitgangspunt is ook dat je rechten hebt die niemand je af mag pakken. Daarom kom je er ook niet veel dankbaarheid tegen. Vaak hoor je zeggen: “Je hoeft toch niet dankbaar te zijn voor iets waar je recht op hebt?” Er is wel veel gemopper en geklaag, omdat je niet ontvangt waar je recht op hebt. Zo gezien lijkt onze maatschappij meer op het rijk van de duivel. “De genadeloze” heet hij in een gezang dat wij straks gaan zingen (169:3). “Die zuurpruim” zei Luther al. Ja, zo ziet het rijk van de duivel eruit: niks is gratis; alles moet je zuur verdienen; je krijgt hooguit waar je recht op hebt en geen cent meer; vaak krijg je niet waar je recht op hebt en dan zijn gemopper en geklaag niet van de lucht…

De kerk

Nu de hamvraag. Hoe is het in de kerk? Proef je in de kerk de sfeer van het Koninkrijk van God, of die van de duivel? Is het ‘geven en danken’, of ‘eisen en klagen’? Mij eigen indruk is, dat er in onze kerk heel veel gegeven wordt. Daarbij denk ik niet meteen aan het geven van materiële giften. Dat kan ik niet beoordelen, want daar gaan de diakenen over. Wat ik wel kan waarnemen en waardoor ik ook getroffen ben, is de hoeveelheid tijd die mensen geven in onze kerk. Zeer veel vrijwilligers zetten met grote inzet de schouders onder ons kerkelijk leven. Voor zover ik kan zien gebeurt dat met veel liefde. Wat mij dan wel verrast is dat ik daarvoor niet evenredig veel hoor danken. Ik hoor nog wel eens gemopper, als een vrijwilliger steken laten vallen. Ik kom ook veeleisendheid tegen. De lat ligt hoog. Het is niet gauw genoeg. Als er fouten worden gemaakt, wordt dat luid en duidelijk gezegd. Nu moet er natuurlijk ook ruimte zijn voor gerechtvaardigde kritiek. Maar van groot belang is, dat die kritiek wordt voorafgegaan door dankbaarheid. Je mag om zo te zeggen pas dan op iemand toestappen om een op- of aanmerking te maken, als je de avond tevoren God gedankt hebt voor haar of zijn inzet. We hebben hier werkelijk kritisch te zijn op onszelf. Want wanneer wij in de kerk afglijden naar een genadeloze gemeenschap van ‘eisen’ en ‘klagen’ verwijderen wij ons van onze vrijgevige de Heer. Het is niet toevallig dat II Korintiërs 9 eindigt met een herinnering van Gods onbeschrijflijk geschenk. Daarmee worden wij bepaald bij de basis waarop wij in het leven staan. Basaal voor ons christenen is niet dat wij rechten kunnen doen gelden of eisen mogen stellen, maar dat wij van vrijgevigheid leven. Als we dat diep beseffen, zullen we ook met onze medechristenen milder kunnen omgaan. Zo bepaalt het kerstfeest ons bij de belangrijke beslissingen die in ons leven moet vallen. Want òf wij komen bij een geschenk van God vandaan waarvoor woorden tekort schieten, maar dan zijn wij ook mild gestemd om Hem luidkeels te prijzen voor de geschenken van onze broeders en zusters. Òf we zijn kritisch en korzelig, maar verraden daarmee dat we ons nog niet ontworsteld hebben aan de sfeer van het ‘eisen en klagen’. Laat de viering van het kerstfeest ons dus omturnen tot een door en door genadige gemeenschap, waarin niet alleen veel gegeven, maar ook veel gedankt wordt.

Amen

N.B. Indien U een preek anders dan voor uzelf wilt gebruiken, stelt ds. van der Dussen een e-mailbericht aan hem op prijs. Wil hem ook vermelden als bron van de preek.