Preek over

2009-08-02 n.m.

Ds. A. van der Dussen

Een preek van Calvijn

Liturgie:

♪ Psalm 91:1, 2
♪ Psalm 75:1, 4
♪ Psalm 1
♪ Psalm 37:2, 3, 4
Geloofsbelijdenis

Preek van Johannes Calvijn, gelezen in de kerkdienst van CGK/NGK-Eindhoven

Zalig zijn de zachtmoedigen, want zij zullen het aardrijk beerven.
Zalig zijn die hongeren en dorsten naar de gerechtigheid, want zij zullen verzadigd worden. Zalig zijnde barmhartigen, want hun zal barmhartigheid geschieden. Matth. 5 : 5-7; Lukas 6 : 20, 21.

uit: J. Douma en W.H. van der Vegt, Het Gepredikte Woord. Preeken van Johannes Calvijn, deel VI, Franeker 19783, 166-194 (door A. van der Dussen ingekort en van opschriften voorzien)

Inleiding: in plaats van te leven in vrede, plagen de mensen elkaar

Indien de mensen zich slechts hielden aan wat de natuur hun leert, zou ongetwijfeld onze toestand zo gelukkig zijn als wij maar konden wensen. Want God heeft ons geschapen naar Zijn beeld; daardoor ziet ieder zijn eigen beeld in zijn naaste: wij zijn één vlees. Ook al zijn de gezichten en de geesten nog zo onderscheiden, wij kunnen allerminst deze eenheid uitwissen, die God onder ons heeft tot stand gebracht. Indien dat maar in ons geheugen ingeprent bleef, zou ieder in vrede met zijn naaste leven. Het zou hier een aards paradijs zijn.
Maar de werkelijkheid is het tegengestelde daarvan. Wij zien hoe ieder zijn eigen belang en voordeel zoekt. Ieder wil heersen. Zo gauw men ons kwaad maakt, komt het venijn, er is bij ons niets dan hardheid, ja wreedheid. Verder is er allerlei wraakzucht, die alles verderft. Het lijkt wel of de bliksem uit de hemel moet vallen, telkens wanneer iemand beledigd is. Kortom, de mensen doen niet anders dan elkander plagen. Weliswaar zal iedereen met zijn verontschuldigingen komen aandragen, hij wil van zijn kant wel toegeeflijk zijn en zachtmoedig en geduldig verdragen allen met wie hij onenigheid heeft. Maar, zegt hij, het is onmogelijk onverschillig te blijven als wij midden onder zoveel huilende wolven verkeren. Die zich als een schaap gedraagt, wordt immers opgegeten. Zo luidt de verontschuldiging maar ondertussen zijn zij vol bitterheid, aanmatiging en trots en kan de een van de ander niets verdragen.

Matteüs 5:5: Zalig de zachtmoedigen

Daarom te meer moeten wij de les in gedachtenis houden, die door de Zoon van God ons hier gegeven wordt. Want al menen wij, dat wij er veel slechter aan toe zijn, wanneer men ons kwaad behandelen kan zonder dat wij enige wraak oefenen, zo verkondigt Hij dat de vreedzamen en zachtmoedigen de aarde zullen bezitten.

In strijd met ons verstand?

Dit is ongelooflijk voor het gewoon verstand. Ons verstand zal ons altijd zal ingeven, dat wie zachtmoedig is, aan allerlei onrecht en geweld bloot staat en geen plekje vinden kan om op adem te komen, ja dat ieder hem zal vervolgen, als was hij een lam midden onder een grote troep wolven.
Toch heeft onze Here Jezus Christus ons niet willen bedriegen, toen Hij ons de belofte gaf, dat de zachtmoedigen de aarde zullen bezitten. Hoewel degenen die vol dolle woede niets liever willen dan slaan, stelen en allerlei geweld gebruiken, het schijnbaar winnen, zullen wij toch precies het tegendeel erkennen, wanneer wij maar eens werkelijk onderzoeken hoe het dan wel met hen gesteld is.

De bezitters bezitten niets!

Vooreerst zullen zij altijd de mensen tot vijand moeten hebben. Zij zijn immers met al hun bravoure zo benauwd en bedrukt, dat ze iedereen wantrouwen, zich ongerust maken, onbestemde voorgevoelens hebben, die hen uit de slaap houden. Ze zijn zo bevreesd, dat ze op de vlucht slaan als arme, verdwaalde lieden, zonder dat iemand hen vervolgt. Men kan voor ogen zien, hoe 't staat met hen, die als wolven onder de mensen verkeren en die hun naaste kwaad behandelen en uitplunderen, die alles willen winnen door trots en hoogheid. Want zij hebben geen rust. Al bezitten zij de aarde, al zijn ze grote heren, zo weten ze toch nergens de voet te zetten of altijd zijn ze als doden. Kortom, met al hun bezit, bezitten zij niets. Zij kunnen immers niet genieten van wat zij menen te hebben.

De gelovigen hebben God als hun Beschermer

Daarentegen zullen de arme lieden, die in eenvoudigheid wandelen en geduldig zijn en die het zelfs verdragen dat men hen met veel geweld onderdrukt, toch de aarde bezitten, zoals dat geschreven staat in Psalm 37. Want al hebben zij geen voet grond, geen weide of wijngaard, geen akker of huis, zij weten dat God hen hier op deze wereld gesteld heeft. Zo zullen zij toch rust hebben en zeggen: God zal mij leiden, waar ik ook ben, Hij zal mij bewaren, zodat Zijn vijand nog zal erkennen hoe goed Hij, mijn God, is.
Wanneer men dat maar heeft, dat men God kent als Degene, die ons onderhoudt en altijd onderhouden zal, verkeert men in heel wat beter toestand dan zij, die hun grijphanden overal naar uitstrekken en die nog niet tevreden zijn met koninkrijken, noch met rijkdom, land of steden, daar zij alles willen hebben.. Wonen de gelovigen in deze wereld niet veel beter, ook al zijn ze vreemdelingen en zwervers, dan diegenen, die zo heersen, dat de heerschappij die zij begeren, er altijd is om hen te kwellen?
Wij weten, dat onze Here Jezus Christus ons tot een Herder gegeven is. Wel is hier het voornaamste, dat onze zielen door Hem bewaakt en bewaard worden totdat wij zullen geraken tot het eeuwig heil, dat Hij voor ons verworven heeft. Maar in dit onstandvastig leven wil Hij ook de bewaarder zijn van ons lichaam.
Zo laten we dan schapen zijn! Want Hij is geen herder van wolven. Indien wij ons aanstellen als wilde dieren, en zo spoedig als men ons enige belediging aandoet of overlast, de wapenen nemen om ons te wreken, zo moeten we Jezus Christus niet als Herder zoeken. Wij moeten naar Zijn stem horen, zoals de schapen en de lammeren ons daar een voorbeeld van geven. Die eenvoud moet er bij ons gevonden worden. Dan zullen wij ongetwijfeld ondervinden, hoe machtig de hoede is van de Zoon van God, Welke zegt, dat Hij de kracht van God Zijn Vader openbaren zal om ons in stand te houden
voor ons in te staan.
Kortom, laten wij uitgaan van wat ons betuigd is door de Zoon van God, die de eeuwige waarheid is en niet liegen kan. Laten wij erkennen, dat als wij ons beheersen en geduldig zijn, indien wij die zachtmoedigheid hebben, welke Hij van ons vordert en waartoe Hij ons opwekt, wij naar Zijn woord werkelijk de hele wereld zullen beerven en God ons genade zal verlenen hier van Zijn zegeningen te genieten met dankzegging en een vrij en frank hart, en wij dan altijd rustig kunnen zijn, hoe men ons ook lastig valt.
Maar laten we wel bedenken, dat deze belofte nu nog niet in alle delen vervuld wordt Laat het ons genoeg zijn, als wij ten dele de vervulling ondervonden hebben. Want het is niet zonder oorzaak, dat gezegd wordt dat de jongste dag eerst waarlijk de dag van onze verlossing is, om de kinderen Gods te verkwikken en te vernieuwen. Wachten wij dus geduldig op de dag, dat het bezit van de erfenis, die onze Here Jezus Christus ons hier belooft, openbaar zal worden en laten wij erkennen, dat de aarde ons gegeven is.
Want het is zeker, dat door de oneindige macht, die Hem gegeven is om ons staande te houden, Hij ons zal bewijzen sterker te zijn dan allen.

Matteüs 5:6: Zalig die hongeren en dorsten naar de gerechtigheid

In overeenstemming daarmee wordt gezegd: zalig zijn die hongeren en dorsten naar de gerechtigheid, want zij zullen verzadigd worden. Bij de heilige Lucas is eenvoudig gezegd: zalig zijt gij, die nu hongert, want gij zult verzadigd worden.
De heilige Mattheus voegt het woord gerechtigheid eraan toe om het sterker uit te drukken.

Uitleg van “naar gerechtigheid”. N.B. Calvijn spreekt tot de vervolgde kerk

Waarom voegt de heilige Mattheus nu het woord gerechtigheid eraan toe? Dat spreekt wel vanzelf. Hij wil namelijk uitdrukkelijk verklaren, dat de kinderen Gods niet enkel honger en dorst zullen hebben, dat ze niet enkel verstoken zullen zijn van hulp en rust, zodat de bozen hen verslinden, maar ze zullen ook rechtvaardige klachten hebben, daar zij zelf geen aanleiding gegeven hebben, dat men hen op enigerlei wijze overlast doet Ook zullen zij niet vragen om bevoorrecht te worden boven de anderen dat men hun gunst verleent ten koste van de naaste; zij willen niet door onwettige middelen iets verkrijgen; zij vragen slechts, dat men hun recht doet en zonder reden geen overlast aandoet. Maar hoewel hun verlangen rechtmatig en billijk is, toch verkrijgen zij het zo maar niet. Daarom zouden zij wel geheel ellendig schijnen ware hier niet de belofte gegeven, dat zij verzadigd zullen worden.
Zo zien wij dus de natuurlijke zin van wat onze Here Jezus Christus hier verkondigt. In de eerste plaats vermaant Hij ons, dat wij hier niet op ons gemak kunnen zijn en tot rust komen, maar integendeel, wij zullen honger en dorst hebben, dat wij niet bezitten wat wij wensen, dat wij gebrek hebben aan alles wat vereist wordt voor dit leven, en als wij behoefte hebben aan eten en drinken, zullen wij het niet kunnen vinden. Indien wij al eten hebben, hebben wij nauwelijks kleding, of wij hebben geen goed onderdak. Men zal ons voorts overlast bezorgen en al zien wij naar links en rechts uit, wij zullen geen hulp vinden.

Oproep: wachten op God

Deze positie is wel heel hard en verschrikkelijk, Maar laten wij daarom leren te rusten in deze verwachting, dat wij eindelijk zullen verzadigd worden en dat God in al ons gebrek zal voorzien. Laat deze verwachting ons dan een sterke steun zijn, ook al zijn wij tot het uiterste geraakt, en dat wij op God zien, Wiens werk het is hongerigen te verzadigen.
Als wij bij een rechtvaardige zaak toch verdrukt worden, moeten we toch niet zó overstelpt zijn van droefheid en wanhoop, dat wij alle zelfbeheersing verliezen, maar wij moeten uit de verwachting leven, dat Hij eindelijk in al onze noden zal voorzien. Dat is het wat wij van dit Schriftgedeelte hebben te onthouden.

Matteüs 5:7: Zalig de barmhartigen

Nu voegt onze Here Jezus Christus er nog aan toe: zalig zijn de barmhartigen, want hun zal barmhartigheid geschieden.

In strijd met ons verstand?

Dat is weer een gedachte, die rechtstreeks ingaat tegen de gedachten der mensen. Want waarin menen wij dat ons heil bestaat? Is het niet, dat dit en dat ons niet kwelt, dat men ons spaart, en wanneer een ander het kwaad heeft, dat hij wij niets weten en het ons niet raakt? Wij trekken ons liefst van het overige niets aan. Wanneer wij maar bezitten wat ons aanstaat en wij geen verdriet en geharrewar hebben, geen zorg en angst over al de ongerechtige dingen, die er in de wereld bedreven worden!
Wij hebben immers tweeërlei lijden dat ons kwellen kan. Het ene is, dat ieder die het kwaad dat over hem gekomen is, gevoelt, daar last van heeft. Het andere is het medelijden, als wij een arm en krank wezen zo gekweld zien, dat het meer dan erg is. Wanneer wij b.v. iemand onrechtvaardig bejegend zien, of een ander van alle goed dezer wereld beroofd, voorts arme wezen, die hun vader verloren hebben, of een vrouw, die haar man verloren heeft. Voorts ook wanneer er heel grote rampen zijn, dat brengt ons ook geheel uit ons doen.
Die nu gelukkig willen zijn (ik volg dan hun gedachte) willen vooreerst zelf gespaard worden, dat hun geen kwaad geschiedt henzelf niet en hun goed niet. Dat allereerst.
Maar dat is nog niet genoeg. Wij zien hoe ongelovigen zich welbewust verharden, opdat zij zoveel mogelijk ongevoelig blijven voor armoe en allerlei ellende, die anderen te lijden hebben. Ook al verhongert iedereen, zo gevoelen zij zich nog op hun gemak. Wanneer zij maar overvloed van koren hebben, waardoor zij hun beurs vullen… Het is hun volkomen onverschillig of de armen honger lijden, als zij maar goede zaken maken.
En met dit éne voorbeeld kunnen wij veel meer gevallen samenvatten. Maar de verachters van God werpen alle medegevoel en alle medelijden verre van zich om maar van alle lasten en zorgen af te zijn.

Oproep tot mee-lijden en bewogenheid

Nu wordt hier daarentegen gezegd, dat behalve het geduld dat wij in onze eigen ellende moeten betonen, wij ook de ellende van onze naaste ons moeten aantrekken en als in hun toestand ons moeten verplaatsen, opdat wij ten diepste bewogen zijn, wanneer wij hen dat alles zien lijden en opdat wij in alle bewogenheid met hen meevoelen en meezuchten, om te wenen met de wenenden, gelijk wij daartoe opgewekt worden door de heilige Paulus. Behalve dat ieder gelovige voor zichzelf zachtmoedig moet zijn en geduldig moet zuchten, wanneer hij gekweld wordt en verdrukt, moeten wij ons ook verbonden weten met hen die lijden, en zó bewogen van meegevoel om de tegenheden en beproevingen die zij verduren, dat wij middelen zoeken om hen te helpen, alsof wij zelf in lijden waren. Dat we dan erkennen dat waar God ons saamverbonden heeft, en wil dat wij één lichaam zijn, wij als leden allen één moeten zijn en ieder zijn deel aan de beproevingen moet hebben, om te vertroosten hen, die niet meer kunnen. Dat hebben wij hiervan te onthouden.
Al is dus een mens gezond en sterk, en heeft hij te eten en te drinken, en hem bedreigt geen enkel gevaar, - wanneer hij zijn naaste ziet lijden, zal hij toch van binnen niet onbewogen mogen blijven. Hij moet medelijden met hem hebben en een deel van zijn last dragen, om zo de ander verlichting te geven. Dit is barmhartigheid. Wij moeten wel bedenken, dat wij hen die onze hulp nodig hebben, niet helpen, als wij deze innerlijke gezindheid niet in onze harten hebben. Wij moeten weten dat, waar God ons samen verenigd heeft, niet ieder op. zich zelf mag staan om zich tot zichzelf te beperken. In plaats van zo onverschillig te zijn door rustig het er van te nemen en zich tegoed te doen zonder enige zorg voor de ander, moeten wij ons medegevoel doen uitgaan naar anderen, naardat de regel der liefde dat vraagt. En wanneer wij sommigen ziek zien, anderen arm en zonder enig goed, weer anderen naar lichaam of geest in allerlei ellende en gebrek, dan moeten wij denken: och, dat is één van ons lichaam, en dan moeten wij metterdaad ook tonen, dat wij barmhartig zijn. Want wij kunnen duizendmaal verklaren, dat wij medelijden hebben met lijdenden, maar wanneer wij hen niet helpen, betekenen al onze plechtige verklaringen niets.
Wij moeten toch in de eerste plaats leren menselijk te zijn, en medelijden hebben met lijdenden. Verder moeten wii zien op de middelen, die God ons gegeven heeft, en ieder moet daarvan een getrouw gebruik maken.

Matteüs 5:7b: ... want hun zal barmhartigheid geschieden

Daarom is hieraan tevens een belofte toegevoegd, omdat wij zo traag zijn met ons medelijden. Want deze leer, die de Zoon van God ons hier verkondigt, is volmaakt in tegenstelling met ons gevoel en is wel heel moeilijk voor ons om te geloven. Daarom moet een belofte ons de ogen ervoor openen. Want indien enkel maar gezegd was, dat de barmhartigen zalig zijn, dan zou ieder dat zo ver mogelijk wegwerpen. Maar wanneer onze Here Jezus Christus ons toont, hoe wij barmhartigheid nodig hebben, zowel bij Zijn hemelse Vader als bij de mensen, en dat de ware weg om deze te verkrijgen is, dat wij barmhartig zijn, - wanneer dat ons gezegd wordt, is dat voor ons op zijn minst een reden om wat meer aan onszelf te denken.

Belofte die motiveert

Want wij moeten wel bedenken, dat wij barmhartigheid nodig hebben. Nemen wij eens iemand, die al zijn wensen voor deze wereld vervuld zag, die heeft al wat hij begeert. Hij zal toch nog heel wat dingen tegen hebben. Er zijn geen vorsten, koningen of grote heren, die nooit verschrikkelijke tegenslagen kennen. Nu eens lijden zij aan het lichaam, dan naar de geest. En God bewijst daarmee, dat al zouden zij zich een nest boven de wolken willen bouwen, om geen hinder te gevoelen, zij toch zullen weten waar ze staan: dat ze stervelingen zijn en wankele schepselen. Wanneer zij dan, die haast reeds in een paradijs schijnen te verblijven, toch behoefte hebben aan medelijden, hoe staat het dan met ons?
Wanneer wij dus daaraan recht denken, zal het ons zeker tot medelijden aanzetten, telkens als wij bij onze naaste ellende, gebrek en beproeving zien.

Gods barmhartigheid ondervinden

Maar wij moeten verder. Wij zullen eenmaal voor de grote Rechter verschijnen, die ons geen andere weg laat om op Hem te hopen dan de weg van Zijn barmhartigheid. Wanneer er in de wereld dus niet anders dan enkel wreedheid zou zijn en wij zouden menen onze tijd verloren te hebben door wel te doen, laten wij er dan aan denken, hoezeer wij de barmhartigheid Gods nodig hebben. Inderdaad, indien wij voor de rechterstoel Gods moesten verschijnen en daar werd met ons in alle gestrengheid gehandeld, wat dan? Dan was het maar beter, dat wij een misgeboorte geweest waren, dat we luizen en vlooien geweest waren, kikvorsen' en al het ongedierte van de wereld. Want daar toch al ons heil en al onze zaligheid rust op de loutere barmhartigheid Gods, wat een vreugde belooft Hij ons dan door te zeggen, dat Hij ons medelijden en barmhartigheid zal bewijzen, wanneer wij Hem brengen al onze ellenden, waar wij vol van zijn, maar tevens ook medelijden betonen met onze naaste! Wanneer wij deze belofte hebben, moeten wij dan niet dwaas zijn en van alle verstand en rede beroofd, als ons dit niet beweegt barmhartigheid te bewijzen? Daarom, laten wij hoger zien, namelijk dat wij rekenschap hebben af te leggen van ons leven, en dat, indien wij hier beneden barmhartig zijn, wij God ook zo zullen kennen.

Menselijke barmhartigheid ondervinden

Maar laten wij niet twijfelen of God laat ons reeds ten dele smaken, wat hier betuigd wordt door Zijn Zoon, Wij twijfelen dus niet of wij zullen barmhartigheid en genade vinden, zelfs onder de mensen, wanneer wij in ellende zijn. En welke boosdoeners en ondankbaren zij ook zijn, God zal ze vervolgen zolang, tot zij ons te hulp komen, wanneer wij in nood verkeren. Ja, zelfs zonder dat zij bij het doen ervan denken God te dienen of zonder uit liefde bewogen te worden. Maar Hij zal Zich van hen bedienen, zoals Hij vroeger met de Egyptenaren deed. Hoewel zij vijanden van het volk Gods waren, werden zij gedwongen de kostbaarste dingen die zij hadden, hun in handen te 'geven.

Barmhartigheid voor zondaren

Voorts bestaat de barmhartigheid niet enkel in dat medelijden, waarover ik reeds gesproken heb, tot iemand, die honger of dorst heeft, ziek is, geplaagd wordt door enig onrecht of onderdrukking die men hem aandoet, maar evenzeer in het dragen van de zwakheden en gebreken van hen, die wat hen betreft, verdiend hebben verworpen te worden. Wel moeten wij ons hier houden aan de maat, die de Schrift aanwijst. Want wij moeten tegenover hen, die gezondigd hebben, een dergelijk medelijden betonen, dat we er hun verkeerde neigingen niet mee voeden of het kwaad bedekken, zodat het groeit en al sterker toeneemt. Wij moeten medelijden betonen, wanneer wij zien hoe onze naaste nog lijdt aan allerlei zwakheden, en wij moeten hem daarin dragen. Er zijn velen, die niet anders doen dan lachen en gnuiven, wanneer zij enig kwaad zien bedrijven. Maar in plaats daarvan zuchten wij en zeggen: ach, deze arme mens heeft tegen God gezondigd! Wij hebben bezorgd te zijn omdat wij een ziel, die zo duur gekocht is met het kostbaar bloed van onze Here Jezus Christus, zien verloren gaan, omdat wij zien hoe het recht Gods is geschonden, dat Zijn eer en heerlijkheid is verduisterd. Deze dingen moeten ons tot medelijden bewegen.
Wij zullen dus barmhartigheid bij God vinden als wij medelijden hebben met allen die gezondigd hebben en uit zwakheid zijn gestruikeld, en wij zullen hen dragen en trachten tot inkeer te brengen. De heilige Paulus stelt ons zowel het een als het ander voor. Want hij zegt, dat wij moeten vermanen die gezondigd hebben, ja, maar in de geest der zachtmoedigheid. En waar dit zo is, zo zegt hij, zie op uzelf, want ge kunt ook vallen. En wanneer gij uw zwakheid zult hebben leren kennen, zult ge medelijden hebben met hen, die u gelijk zijn.
Zo ziet ge dus, hoe wij bij allen en in alles ons zachtmoedig moeten gedragen om vergeving te schenken aan hen, die een of ander kwaad bedreven hebben, en om te hulp te komen allen, die onze hulp nodig hebben, om te helpen die onrechtvaardig behandeld worden en voor hen in te staan, ook al wekken wij daardoor de .woede der goddelozen tegen ons op.

Lucas 6:20: Zalig gij…

Bij het horen van al deze dingen, moeten we ook nog letten op wat bij de heilige Lucas staat: zalig zijt gij. Gij, zegt hij. Dat is om duidelijk te maken, dat wij deze leer ieder op onszelf ook toepassen. En daarom streelt Hij ons de oren er niet mee om ons alleen maar voor te houden: zalig zijn zij, zalig zijn zij! Maar wij moeten weten, dat onze Here Jezus wil, dat wij het in toepassing brengen en het allen als een opdracht aanvaarden.

Toepassen

In de eerste plaats hebben wij te verstaan, dat wij zachtmoedig en geduldig moeten zijn bij alle onrecht, dat men ons aandoet. Daarna dat wij leren te hongeren en te dorsten. En al zijn wij er zeker van, dat wij niemand onrecht gedaan hebben en dat men ons onrechtvaardig vervolgt, toch zullen wij zachtmoedig moeten zijn.
En tenslotte zullen we moeten leren medelijden te hebben met lijdenden en terneergedrukten, om hen te helpen naar de gave, die ons verleend is en naardat de gelegenheid zich aanbiedt.

Samenvatting

Al deze dingen hebben wij in praktijk te brengen
Leren wij medelijden te hebben met de lijdenden en ook zelf te lijden, zó, dat als men ons tegen is en kwelt, wij toch zacht zijn en welwillend, ook al gebruikt men nog zoveel wreedheid en onmenselijkheid jegens ons. En dat wij tenslotte gevoelen, dat Hij die dit gesproken heeft, alle macht heeft, daar Hem alle heerschappij gegeven is, en Hij vervullen zal al wat wij hier horen, wanneer Hij ons tot Zich vergadert tot die hemelse eenheid, waarnaar wij nu verlangen.


Amen

N.B. Indien U een preek anders dan voor uzelf wilt gebruiken, stelt ds. van der Dussen een e-mailbericht aan hem op prijs. Wil hem ook vermelden als bron van de preek.