Preek over Lucas 17:12-14

2009-05-24 v.m.

Ds. A. van der Dussen

Op weg gaan en terugkomen

Liturgie:

♪ E1
♪ Psalm 139 :1, 2, 8
♪ E16
♪ E134
♪ Gezang 477
♪ Gezang 479
♪ E137
Lucas 17:11-19

Op weg gegaan

Dat van de tien mannen er negen niet terugkwamen naar Jezus, is bekend. Minder aandacht heeft het getrokken dat ze alle tien wél op weg gingen. Toch is ook dat om bij stil te staan. Want dat is verre van vanzelfsprekend. Immers, Lucas vertelt dat ze gereinigd werden van hun ziekte terwijl ze gingen. Het was dus niet zo dat ze al genezen waren, toen ze zich op weg begaven om hun huid aan de priesters te tonen. Integendeel: op het moment dat ze op weg gingen waren ze nog steeds ziek. Dat kon de priesters alleen maar aanleiding geven om hen nog altijd te veroordelen tot een leven van isolatie. Want dat was het lot dat hun ziekte met zich meebracht. Ze leden aan ‘huidvraat’ – melaatsheid, zo noemen de meeste bijbelvertalingen dat. Het is een vreselijke ziekte: hun huid werd ‘opgevreten’. Ze zagen er afzichtelijk uit. Maar daarnaast was het zo’n besmettelijke ziekte, dat ze niet onder de mensen mochten komen. Hun leven speelde zich af in een vreselijk isolement. De priesters zagen er op toe dat ze nooit in de gemeenschap zouden terugkeren, tenzij ze volledig genezen waren. En dus: wat zouden ze op weg gaan naar de priesters, als ze nog niet genezen waren? Het verhaal loopt dus anders dan je zou verwachten. Het was in lijn met andere genezingen geweest, als Jezus de mannen op staande voet genezen had. Je ziet het voor je: Hij legt hun de handen op en ze kijken naar zichzelf en ze zien dat ze een gave huid hebben. En dan: juichend op weg naar de priesters! Maar zo gaat het niet. Jezus legt hun de handen niet op. Hij spreekt niet eens het bevrijdende woord “Wees rein!”. Het enige dat Hij zegt is: “Ga u aan de priesters laten zien.” Vreemd. Spannend ook. Want waarom zouden ze gaan, met niets in handen, zonder enige garantie? Toch gaan ze, alle tien. En terwijl ze gingen gebeurde het, dat ze genezen waren. Zo is dit op weg gaan van een diepe betekenis.

Geloven

Het geeft prachtig aan wat ‘geloven’ is. Zo gaat het vaak bij het geloven in God: je hebt nog niets in handen, maar doet pas ervaringen met Hem op door met Hem op weg te gaan. Veel mensen willen wel geloven, maar wachten tot ze voldoende ‘bewijs’ in handen hebben. Ze kijken het eens aan; overwegen de voors en tegens; vergelijken het christelijk geloof met andere godsdiensten. Ze proberen er zich van te vergewissen dat ze de waarheid gevonden hebben, om dán met God op pad te gaan en hun leven aan Hem toe te vertrouwen. Maar ziedaar: meestal werkt het zo niet. Die ‘waarheid’ laat zich niet veroveren zolang je toeschouwer bent. Er is maar één manier om die waarheid te ontdekken: door metterdaad op weg te gaan, net zoals in het verhaal van deze tien mannen die aan huidvraat leden. Wacht niet tot je voldoende ‘bewijs’ in handen hebt. Nee, stap erin! Durf je aan de God van Jezus Christus toe te vertrouwen! Dat is een belangrijke kant van ‘belijdenis doen’. Het vraagt een zekere dapperheid. De Zwitserse reformator Zwingli heeft de kerk in zijn dagen daartoe opgeroepen: “Doe om Godswil iets dappers!”(Barth, KD IV/2, 611) Zo roep ik nu ook allen, die aarzelen om er in te stappen, in het leven met God, ertoe op om dapper te zijn. Ga op weg! Pas dan zul je ondervinden hoe waar het is, alles wat de Heer ons zegt en belooft. Pas dan zul je ervaren hoe machtig de Heer in jouw leven aanwezig wil zijn.

God ziet ons

Dat is waar het uiteindelijk in het christelijk geloof om gaat: om de machtige aanwezigheid van God in je leven. Dat was wat de tien mannen van Jezus verwachtten. Want waarom wendden ze zich tot Hem met de noodkreet “Jezus, meester, heb medelijden met ons!”? Natuurlijk omdat ze wisten dat ze van Jezus iets goeds hadden te verwachten. In een wereld die hen tot dusver geen enkel uitzicht had kunnen bieden, was Jezus de enige op wie zij durfden hopen. In dat vertrouwen zijn zij ook niet beschaamd. Dat blijkt niet pas als ze op weg gaan en dan metterdaad genezing vinden, dankzij de Heer. Dat blijkt al daaruit, dat Jezus hen zag toen zij om hulp riepen, vers 14a. Lees daar niet overheen. Dit is zo belangrijk: dat God ons mensen in Christus opmerkt en ziet. Een van de ergste dingen in het leven is, om niet gezien te worden, of over het hoofd gezien. Bij Jezus is daar geen sprake van. Hij ziet ons. Hij merkt ons op. Hij ziet ons tobben. We tobben en strijden niet ongezien. Dat God in zijn ogen ons ziet, blijft niet zonder gevolgen. Hij bekommert zich dan ook om ons. Dat maakt het grote verschil uit in het leven. Niet op jezelf worden teruggeworpen, maar God op je pad vinden die je ziet en zich om jou bekommert. Dat geeft kracht om te leven: we staan er niet alleen voor!

Amen

N.B. Indien U een preek anders dan voor uzelf wilt gebruiken, stelt ds. van der Dussen een e-mailbericht aan hem op prijs. Wil hem ook vermelden als bron van de preek.