Preek over Johannes 6:60, 66

2009-01-11 v.m.

Ds. A. van der Dussen

Niet om aan te horen!

Liturgie:

Trouwtekst

Bij ons thuis hing vroeger een houten bordje aan de muur. Met donkere letters was er een tekst in gebrand:

Heere, tot Wien zullen wij heengaan?
Gij hebt de woorden des eeuwigen levens.

Het was de trouwtekst van mijn ouders. Ik vond en vind ‘m prachtig. Aan de ene kant het motief van ‘geen keus hebben’. Wie anders? Ja, zo kun je hangen aan Christus: waar zou je anders heen moeten? Opmerkelijk is, dat miljoenen en miljoenen mensen in China dat de afgelopen jaren ontdekt hebben. Mao Zedong had de Chinezen de hemel op aarde beloofd, en hen bezworen te geloven dat hij de waarheid sprak. Na Mao’s dood kwamen de mensen massaal tot bekering. “We dachten dat Mao ons zou redden, maar dat kan niet waar zijn, want hij is overleden. Nu begrijpen we dat het Jezus moet zijn.” (Ronald Boyd-MacMillan, Volharden in geloof, 13) In Rusland deed iets soortgelijks zich voor, toen na Stalins dood een geestelijk vacuüm ontstond, en de mensen vol cynisme terugkeken op alle revolutionaire idealen die hun waren voorgespiegeld. Toen ontdekten velen een andere weg naar het paradijs, en kwam een toeloop tot de Russisch Orthodoxe kerk op gang waar men echte redding ervoer. Men had ondervonden, hoe wreed het is om zonder God te leven. (Tatjana Goritschewa, Die Kraft christlicher Torheit, 10,11) Inderdaad: weglopen bij Jezus – wat is het alternatief? Maar ook dat positieve: “U spreekt woorden die eeuwig leven geven.” Eeuwig leven – niets minder dan dat hebben we van Hem te verwachten. Als Christus ons niet meer dan een ‘verrijking’ van ons leven bracht, was er onvoldoende motivatie om een missionaire kerk te zijn. Nee wat de kerk altijd gedreven heeft en altijd dient te blijven drijven, is deze hoge inzet: het gaat om eeuwig leven! Daarom willen wij ‘open gemeente’ zijn. Daarom spreken die duizenden en duizenden getuigen van onze Heer. Het gaat erom dat nog heel veel meer mensen komen tot déze belijdenis:

Naar wie zouden we moeten gaan, Heer?
U spreekt woorden die eeuwig leven geven.

Afhaken

Maar verbaas je er niet over als veel mensen schouderophalend aan die boodschap voorbij gaan. Want tegenover die belijdenis van Petrus in Johannes 6 staat het besluit van anderen om af te haken. Johannes vertelt hoe die stroom begon te vloeien en daarna nog ging aanzwellen. Eerst vertelt hij dat de Joden protesteerden tegen wat Jezus zei, vs 41. Dan staat er – in vs 52 – dat ze heftig discussieerden. Maar vervolgens, zie vers 60 en 66, zijn het niet slechts ‘de Joden’ in het algemeen die afstand nemen, maar wordt het ook léérlingen van Jezus te gortig. Het is er niet maar één die weggaat. Het zijn er zoveel, dat Jezus zelfs aan de twáálf de vraag stelt: “Willen jullie soms ook weggaan?” Jezus sluit niet dus uit dat de groeiende afkeer van Hem ook de kring van zijn naaste volgelingen bereikt. Want de vraag die Hij ze stelt is een echte vraag geweest. Hij spreekt ze aan op een beslissing: “Wat doen júllie eigenlijk?” Het spreekt niet vanzelf dat ze blijven. Het spreekt niet vanzelf dat wij blijven. Geloven spreekt niet vanzelf.

Hard

Dat komt doordat Jezus het ook zo moeilijk maakt om te geloven. Er staat dat de leerlingen zijn woorden ‘hard’ vonden. Dat wil zeggen, dat het er maar moeilijk bij ze inging, dat ze er grote weerstand bij voelden. In vers 41 en 42 wordt toegelicht waar de schoen wringt.. Ze struikelen erover dat Jezus zegt dat Hij het brood is dat uit de hemel is neergedaald. Zonder beeldspraak: Jezus belooft eeuwig leven aan hen (vers 40, vgl. 50: “wie dit eet sterft niet.”) Dat wil er bij de Joden niet in. Want Jezus is een heel gewone man; ze kennen z’n vader en moeder, vers 42. Dan is het toch raar dat Hij ineens zegt dat Hij uit de hemel komt, en het vermogen heeft om hun eeuwig leven te geven? Het contrast is te groot tussen Jezus’ pretenties ( “Ik geef eeuwig leven!”) en zijn menselijke verschijning ( “hij is precies zo’n mens als wij!”) Nog steeds wordt het evangelie om deze reden als ‘hard’ ervaren, “niet om aan te horen” (gezang 76:1). Er is zo’n vreemde tegenstelling tussen de grote woorden van de Bijbel en de kerk, en hun menselijke, al te menselijke uitstraling. Al in de eerste eeuwen na Christus haalden intellectuelen hun schouders op over de Bijbel: het boek stond vol fouten en haalde bijna nergens het niveau van hun eigen filosofen. Zelfs de kerkvader Augustinus botste er in zijn jonge jaren tegenaan: de geschriften van de wijsgeer Cicero maakten qua taal en stijl veel meer indruk op hem dan de Bijbel. Maar ook als je bereid bent de waarheid van de Bijbel te aanvaarden, blijft er nog de aarzeling. Wat zou het fijn zijn als je eens een krachtige bevestiging kreeg van die waarheid. Maar juist die bevestiging blijft zo vaak uit. Juist doordat de goddelijkheid niet van de Bijbel afspat, is het moeilijk om al die grote woorden voor lief te nemen. Want grote woorden zijn het. Neem alleen al de exclusiviteit waarmee Jezus zich in Johannes 6 presenteert. “Waarachtig, ik verzeker u: als u het lichaam van de Mensenzoon niet eet en zijn bloed niet drinkt, hebt u geen leven in u.” (vers 53) Hoe durft Hij dit te zeggen! Hoe durft de kerk hiermee de wereld in te gaan! Wat een verbeeldt Jezus en wat verbeeldt de kerk zich wel??

Open gemeente

Weet dus wat je doet als je missionair werk doet. Weet dus wat je doet als je ‘open gemeente’ wilt zijn. Wij nodigen mensen uit om een evangelie te horen dat tegenspraak oproept. Wij hebben geen boodschap die alleen maar met applaus ontvangen wordt. Als wij echt vertellen wat in de Bijbel staat zullen mensen protesteren, en zich misschien ergeren (vers 61), of zelfs– weglopen. “En jullie,” vraagt Jezus aan ons, “wat doen jullie? Vertrouwen jullie Mij?” Jezus gaat er niet van uit dat die ergernis ons vreemd is. Jezus nodigt ons uit om bij onszelf na te gaan hoe wij zelf er eigenlijk in staan. Vandaar, dat ds De Jong en ik in de komende catechese-zondagen – gepland voor steeds de eerste zondag van de maand – in willen gaan op ‘harde’ woorden in het evangelie. Het doel daarvan is, dat we als gemeente tot bewustwording komen dat er echt een keuze van ons gevraagd wordt. Jezus wil geen meelopers. Hij wil mensen die uit overtuiging hun hart aan Hem schenken. Daarom moeten wij de hobbels en drempels ervaren die Hij opwerpt om in Hem te geloven. Anders blijft ons geloof ondiep, en komt het niet bij ons tot de keuze die Hij vraagt en die hoort bij echt geloof. Ik nodig u uit om bij ds De Jong en mij ‘hobbels’ te noemen. Wat zijn de dingen die u ‘hard’ vindt in het evangelie? Vertel het ons, en wij stemmen er de catechesezondagen op af.

De Geest

Veel is er te zeggen over de manier je de stap kunt zetten om wél te geloven. Zo duidt Jezus aan dat de Vader het je moet géven om Jezus te volgen, vers 65, 44. Dat heeft te maken met de negatieve krachten die in ons werken. Wij beschikken niet over de power om die geheel en al te overwinnen. De ervaring van een gelovige is altijd weer, dat het aan God zelf te danken is als wij het boze weerstaan. Ook in ons kiezen voor de Heer leven wij van genade! Verder duidt Jezus aan dat Hij in de kracht van de Geest woorden spreekt die eeuwig leven geven, vers 63. Dat is een antwoord op de klacht van de Joden, dat Hij moeilijk het brood uit de hemel kan zijn gezien zijn alledaagse afkomst. Inderdaad: vanaf de buitenkant zou je niet zeggen dat Jezus voor ons de bron van eeuwig leven is. Maar let eens op de hemelse kracht van waaruit Hij optreedt! Als je oog krijgt voor de Géést in zijn leven, ga je verstaan dat Hij bij de Vader vandaan komt. Dat is het eigenaardige. Van de buitenkant af gezien kun je je twijfels hebben en houden bij Jezus. Maar als je eenmaal – zoals Petrus – geraakt bent door zijn Geest, dan is het boven alle twijfel verheven dat je bij niemand anders beter kunt zijn dan bij Hem. Zolang je buiten blijft staan, blijft het ‘harde’ van zijn woorden een obstakel. Maar ben je eenmaal bij Hem binnengegaan, dan is het zo klaar als een klontje: “U spreekt woorden die eeuwig leven geven.” Zo zijn mensen die Hem gevonden hebben, niet meer bij Hem weg te slaan. Als woordvoerder van hen noem ik Polycarpus, de bisschop van Smyrna (± 85 – 171 na Christus). Toen hij al oud was, pakten de Romeinen hem op in het kader van de christenvervolging. Ze beloofden hem, dat ze hem vrij zouden laten als hij Christus zou vervloeken. Anders wachtte de marteldood. De bisschop antwoordde als volgt (Malingrey, De oud-christelijke literatuur, 28):

Reeds 86 jaar dien ik Hem en Hij heeft mij nooit kwaad gedaan. Hoe kan ik de Koning die mij gered heeft lasteren?



Amen

N.B. Indien U een preek anders dan voor uzelf wilt gebruiken, stelt ds. van der Dussen een e-mailbericht aan hem op prijs. Wil hem ook vermelden als bron van de preek.