Preek over Psalmen 16:5,6

2009-01-04 v.m.

Ds. A. van der Dussen

Goed bedeeld!

Liturgie:

♪ E58
♪ Gezang 375:1, 5, 6, 7
Leviticus 22:21
♪ Psalm 119:30
Numeri 18:20-24
♪ Psalm 16
♪ Psalm 16:1
♪ E122

Een Leviet aan het woord

De eerste woorden van vers 5 van deze psalm kun je als volgt weergeven: “HEER, U bent mijn portie.” Dat klinkt vreemd, en dat is de bedoeling, want het is opmerkelijk wat hier in psalm 16 gezegd wordt. We hebben het over ‘portie’ als het gaat over de mate van geluk of ongeluk die je ervaart. Iemand die een been breekt, daarna wordt aangereden, en vervolgens met inbraak te maken krijgt, kan verzuchten: “Ik dacht dat ik nou mijn portie wel gehad had.” Daaruit spreekt een verlangen naar een eerlijke verdeling van geluk en ongeluk. De werkelijkheid is anders; de een krijgt meer nare dingen te verstouwen dan de ander. Sommige mensen gaat het onwaarschijnlijk goed; anderen moeten de ene na de andere tegenslag verwerken. Jouw ‘portie’ geluk kan kleiner zijn dan de mijne, of juist groter. In psalm 16 wordt die term ‘portie’ nu toegepast op God: “HEER, U bent mijn portie!” Om dat te begrijpen moet je Numeri 18 lezen. Daar gaat het over de verdeling van het land Kanaän onder de stammen van Israël. Elke stam kreeg via loting “z’n portie” grond, behalve de Levieten. Tegen Aäron zegt de HEER:

Jij krijgt geen eigen grondgebied en geen andere bezittingen zoals de overige Israëlieten. Ik ben je bezit en je grondgebied.

Dat was een ingrijpend verschil. Want dankzij hun lapje grond konden de Israëlieten voorzien in hun levensonderhoud. Wat moesten de Levieten, als zij géén grond kregen om graan te verbouwen of een wijngaard aan te leggen? Wat hield dat in, dat de HEER hun grondbezit wilde zijn? Heel concreet, dat Hijzelf zich garant stelde voor hun levensonderhoud. Zij vulden hun dagen niet met werk op het land, maar met de tempeldienst. Daar stond concreet tegenover, dat zij in hun levensonderhoud konden voorzien dankzij een soort ‘tempelbelasting’ die de andere Israëlieten moesten afdragen. Zie vers 23 en 24:

De Levieten krijgen geen grondbezit zoals de andere Israëlieten; hun geef ik de tienden in eigendom die de Israëlieten aan de HEER afdragen.


De HEER zegt dus eigenlijk tegen de Levieten: ”Jullie hebben geen lap grond of kudde schapen nodig. Jullie staan in mijn dienst, dus zorg Ik ervoor dat jullie niets tekort komen!”

Tussen haakjes: zo is in onze kerken ook het levensonderhoud van predikanten geregeld. Ik hoef geen uur actief te zijn in het maatschappelijk leven om mijn brood te verdienen; ik ben daarvan vrijgesteld om alle tijd te hebben voor het werk in de kerk. Het is de gemeente die in mijn levensonderhoud voorziet – een regeling om dankbaar voor te zijn.

Maar terug nu naar psalm 16. De regeling voor de Levieten verklaart de teneur van vers 5 en 6 van psalm 16. Daar staan meest woorden die gebruikt worden om aan te duiden hoe het land verdeeld wordt onder de Israëlieten:
· bezit
· lot
· uitgemeten land
· toebedeeld

Alleen het woord ‘levensbeker’ heeft niet deze achtergrond. Toch is ook dit een beeld voor de portie die je krijgt: de HEER kan zijn kinderen een ‘beker’ met redding aanreiken (psalm 116:13), maar ook zondaren een ‘beker’ vol oordeel laten drinken (psalm 11:6). Denk ook aan Jezus’ gebed in Gethsemane: “Vader, als het mogelijk is, laat deze beker dan aan mij voorbijgaan.” (Matteüs 26:39) Maar al die andere woorden brengen ons in de sfeer van de landverdeling. En nu is het dus alsof een Leviet hier spreekt: “HEER, ik kom niets tekort, al heb ik geen stuk land om te bewerken. Ik ben dik tevreden want ik weet dat U voor mij zorgt. U bent mijn portie!” Vgl. vers 2: U bent mijn Heer, mijn geluk.

Bewaring

Dit kan ons helpen om ons niet te verkijken op onze portie geluk of leed. Het blijft zo, dat het in het leven niet eerlijk verdeeld is. Het blijft zo, dat je als mens soms je geluk niet op kunt. Het blijft ook zo, dat je soms wrevelig kunt denken: “Ik heb nou mijn portie wel gehad.” Het christelijk geloof verandert daar niets aan. Maar er staat wel iets tegenover in het christelijk leven. Dit, dat God tegen ons zegt wat Hij ooit tegen Aäron en de Levieten zei:

Ik ben jouw portie. Je kunt op Mij aan; Ik zorg voor jou.

Daar kun je het dan toch goed mee doen als mens! Als dat werkelijkheid voor je is, kun je je inderdaad gelukkig prijzen. Als de HEER dat meent, en het echt op zich neemt om in jouw behoeften te voorzien, ben je inderdaad ‘goed bedeeld’. Wat het ten diepste betekent dat God ‘jouw portie’ wil zijn, wordt aan het begin van psalm 16 tot uitdrukking gebracht, in het gebed:

Behoed mij, God, ik schuil bij U.

De vertaling “Bewaar mij, o God” (vertaling NBG) is mij liever. Inderdaad kun je je in het leven geen betere portie wensen dan dat er Iemand is die jou voor het verval bewaart, aan Wie je ter harte gaat. Dát is de essentie van de ‘portie’ waarvan psalm 16 spreekt: dat je als mens geborgen bent bij God, en je niet verloren hoeft te voelen, als speelbal van een blind lot.

Groeien in dankbaarheid

Op deze wijze kun je ook ontsnappen aan verbittering, of aan een slachtofferhouding. Wie veel te verstouwen krijgt of zich benadeeld voelt, loopt de kans medelijden met zichzelf te krijgen of tot zelfbeklag te vervallen. Het is een zaak van geestelijke volwassenheid om daar weerstand aan te bieden. Psalm 16 biedt daarbij steun. Het is van betekenis dat dit een lied is, geen gebod. Een gebod schrijft iets voor. Er is dan sprake van regelgeving: “Iedere gelovige wordt geacht er blij mee te zijn dat hij/zij als portie de HEER zelf krijgt.” Maar psalm 16 vaardigt zo’n regel niet uit. Het is eenvoudigweg een lied, waarin iemand, door de Heilige Geest gedreven, voor zichzelf spreekt. “Ik prijs me er gelukkig mee dat God mijn portie is!” Het is niet gezegd dat iedereen daar zo maar mee in kan stemmen. Luther meent zelfs, geleerd door Handelingen 2:25-31, dat deze psalm het allerbest in de mond van Christus past. “Bewaar mij: hier spreekt de stervende en weer opstaande Christus.” Daarom is dit geen vermaning: “U moet dit allemaal zo vinden en voelen!” Zo werkt het ook niet in het christelijk leven. Er is geestelijke rijpheid voor nodig om je Christus’ houding eigen te maken. Niet iedereen is zo rijp. Het geestelijk leven dat uit deze psalm spreekt is wel een wenkend perspectief, iets om je naar uit te strekken: “Zo, zoals het in deze psalm wordt gezegd, zo wil ik het ook leren zeggen.” Koester de momenten dat je het zo ervaart als christen. Er zijn immers tijden dat je, in en ondanks alles, goed van vertrouwen kunt zijn, ontheven aan zelfbeklag en zelfmedelijden, doordat je je diep verheugt in Gods aanwezigheid. En op die andere momenten, waarop je meer strijd ervaart met God - weet dan, dat je nog veel te groeien hebt in verwachting van Hem, en in dankbaarheid. Want die twee, verwachting en dankbaarheid, hangen met elkaar samen. Naarmate je meer vervuld bent van de wonderlijke waarheid dat God jouw portie wil zijn, zul je dankbaarder kunnen leven. Laat dus het één-worden met Christus ons doel zijn. Want als wij toegegroeid zijn naar Hem en naar zijn houding in leven en sterven, kunnen wij uit de grond van ons hart zeggen: “Heer, wat zijn wij met U goed bedeeld!”

Amen

N.B. Indien U een preek anders dan voor uzelf wilt gebruiken, stelt ds. van der Dussen een e-mailbericht aan hem op prijs. Wil hem ook vermelden als bron van de preek.