Preek over 1 Samuel 5:1-4

2008-07-27 v.m.

Ds. J. Vogel

God vóór ons uit...

Liturgie:

♪ Psalm 96:1, 2
♪ E123
♪ Psalm 96:3, 4
♪ Psalm 96:7
1 Samuel 4:1b-11, 1 Korintiërs 1:18-25
♪ Psalm 111:6
♪ Gezang 86:1, 6, 7, 10
♪ Gezang 294

Inleiding

Wat doe ik op een zomerzondagmorgen in 2008 met zo'n primitief verhaal, diep in het OT? Wat gaat ons die stammenstrijd aan tussen twee volkjes in het Midden-Oosten, Israëlieten en Filistijnen, meer dan 3000 jaar geleden? Hebben we niet de neiging wat meewarig te glimlachen over die Israëlieten, die een gouden kist als amulet meenemen naar het slagveld in de mening daarmee onkwetsbaar te zijn? En glimlachen we vervolgens niet breeduit, zoniet met leedvermaak, als de god van de Filistijnen, voor wie de kist als oorlogsbuit is neergezet, de volgende morgen voorover ligt, op zijn gezicht gevallen? Nòg een dag later is de Filistijnse god helemaal aan barrels. En dàn begint er een rondreis van die gouden kist, die alleen maar onheil blijkt te brengen in de Filistijnse steden, en die daarom door de stadsbestuurders zo snel mogelijk wordt doorgeschoven naar een volgende stad.Nu mogen we best glimlachen om de humor in het verhaal, maar daarmee hebben we 't natuurlijk niet gehad. De bijbelschrijver heeft niet ons vermaak op het oog, en ook niet ons leedvermaak. Hij wil u en jou en mij binnentrekken in dit verhaal. Want in die gouden kist gaat 't wèl om de aanwezigheid òf afwezigheid van die God, die Zichzelf genoemd heeft: IK BEN, IK ZAL ER ZIJN. Hóe zal Hij er zijn? Hóe is Hij aanwezig in de lotgevallen van de mensen? Wie ìs Hij eigenlijk en waar stáát Hij voor? En kan ik invloed op Hem uitoefenen? Kan ik Hem betrekken in de dingen waar ik voor sta?

1. De geschiedenis

Laten we ons om te beginnen proberen te verplaatsen in de Israëlieten ten tijde van Samuël, in de nadagen van de richters. In die tijd, en ook nog tijdens de eerste koningen, Saul en David, waren het m.n. de Filistijnen, die voortdurend probeerden om de Israëlieten aan zich te onderwerpen. In 1 Sam. 4 lezen we over twee veldslagen tussen de Israëlieten en hun militante buren. In de eerste slag lijden de Israëlieten een smadelijke nederlaag. Hoe kan dàt nu? Laat onze God ons in de steek? Maar hebben we Hem eigenlijk wel betrokken in onze strijd? Zijn we er niet in een al te groot zelfvertrouwen op afgegaan, zònder ons te verzekeren van zíjn nabijheid en zijn hulp? En zo wordt het plan geboren om de ark van God op te halen uit het heiligdom in Silo en dat teken van Gods aanwezigheid mee te nemen in een volgend treffen met de vijand. Laten we daar niet bij voorbaat een negatief oordeel over uitspreken. Wij kennen het vervolg van de geschiedenis, en van daaruit hebben we al gauw een oordeel klaar over dat meenemen van de ark naar het slagveld. Maar er spreekt toch tenminste een besef uit van afhankelijkheid van de hulp van God. Zonder Hem redden we 't niet. En we zijn toch zíjn volk? Laten we op Hem vertrouwen en Hem de eer gunnen van de overwinning. De ark wordt dan ook met groot gejuich in het leger ontvangen. En de Filistijnen slaat de schrik om het hart: hun God is naar het legerkamp gekomen, het ziet er slecht voor ons uit...wie redt ons uit de greep van die machtige God? Ze herinneren elkaar zelfs aan de plagen, die Egypte troffen. En met de moed van de wanhoop vallen ze de Israëlieten aan. En tégen de verwachting van Israël èn tegen hun eigen angst in behalen ze een nòg klinkender overwinning dan de eerste keer. En het teken van Gods aanwezigheid, de ark van God nemen ze als buit mee naar huis. Ze pakken Israël zijn God af, die God die zijn volk blijkbaar niet kon redden. Wat een machteloze God! Wat een vernedering voor Israëls God, dat het teken van zijn aanwezigheid in een Filistijnse tempel, aan de voeten van god Dagon wordt neergezet. De zege van de Filistijnen over Israël is de klaarblijkelijke overwinning van Dagon over de God van Israël. Is God dan machteloos? Nu, daar zullen èn de Filistijnen en de Israëlieten straks wel achter komen, maar God heeft wel de schijn tegen. Hij laat Zich in elk geval niet voor Israëls karretje spannen.

2. Speelt God soms met ons?

Dat is het eerste wat uit dit verhaal op ons toe komt: we kunnen Hem niet dwingen om voor onze belangen op te komen. We kunnen ons bij onze ondernemingen, hoe goed en verantwoord ook in onze ogen, niet bij voorbaat verzekeren van zíjn medewerking. We mogen het verhaal van de ark als amulet primitief vinden, het is dunkt me wel hoogst aktueel. Zit 't ook niet diep in ons dat we God willen stúren, door onze gebeden, onze vroomheid, onze toewijding aan Hem, onze rechtzinnigheid. Als wíj ons voor zíjn zaak inzetten, zoals de Israëlieten ook meenden dat hùn oorlog een oorlog van de Heer was, dan kan Hij ons toch niet in de steek laten?Zijn we soms niet boos op God, omdat Hij niet doet wat wij graag willen? Is Hij niet vaak afwezig, waar wíj vinden dat Hij duidelijk blijk zou moeten geven van zijn aanwezigheid?En van de weeromstuit kruipt de gedachte in ons omhoog dat Hij zich van onze lotgevalen en nederlagen niets aantrekt. Dat 't niet zoveel uitmaakt of je in Hem gelooft of niet. We hebben immers geen grip op Hem. Je kunt je zelfs gaan afvragen: Ìs Hij er wel? We kunnen meegezogen worden in de twijfel, in het agnosticisme van onze tijd: je kunt over Hem en zijn werkzaamheid toch eigenlijk niets weten. De opvatting dat er een persoonlijk God is, die míjn kleine mensenleventje leidt is toch volstrekt achterhaald? God is een groot vraagteken... Hij is afwezig, juist als ik Hem nodig heb...Laten we teruggaan naar dat oude verhaal en proberen ná de Israëlieten ook de Filistijnen in 't oog te krijgen. De Israëlieten hebben een claim gelegd op Gods aanwezigheid, de Filistijnen besluiten op grond van hun overwinning tot zijn afwezigheid. Hun conclusie is dat er van die God van Israël niets uitgaat. Nee, dan Dagon, hùn God, die heeft hun een klinkende overwinning bezorgd. Israëls God is nèrgens meer. Ja, Hij fungeert als oorlogstrofee, neergezet vóór het beeld van Dagon, die de eer krijgt van de overwinning.Maar de volgende morgen ligt Dagon op zijn gezicht vóór de ark. Wie triomfeert hier over wie? Dagon wordt weer op zijn voeten gezet, afgoden moet je altijd een handje helpen. Maar de volgende morgen is de ravage in de Dagontempel compleet: het beeld ligt aan diggelen op de grond. Ze zullen het wel weer hesteld hebben, maar daarin is de bijbelschrijver niet geïnteresseerd. Hij vermeldt alleen dat er vreemde en onheilspellende dingen gebeurden in Asdod. En dan begint er een haast vermakelijke reis van de ark langs de Filistijnse steden, gepaard gaande met ziekten en andere plagen. De ark wordt een last, een brenger van onheil, doorgeschoven van de ene stad naar de andere. Wonderlijk: op het moment dat Israël wil beschikken over de aanwezigheid van God is Hij nergens. Maar op het moment dat de Filistijnen besluiten tot zijn afwezigheid laat Hij duidelijk merken dat Hij er is, en dat er met Hem niet te spotten valt. Dat is dunkt me de kern van ons verhaal: we beschikken niet over Gods presentie, maar evenmin over zijn absentie. Maar wat is dat voor een God op Wie je geen grip kunt krijgen? Legt Hij ons raadsels voor? Speelt Hij met ons?

3. God gaat vóór ons uit

Ik denk dat we moeten proberen om nog wat duidelijker in 't vizier te krijgen waar die twee goden om wie ons verhaal draait, Dagon en IK BEN, de God van Israël, voor staan. Want de strijd tussen die twee volkjes in Kanaän blijkt ten diepste een gevecht tussen twee goden te zijn. Dagon is, zoals de meeste van zijn soortgenoten in Kanaän een natuurgod. Hij staat garant voor potentie, vruchtbaarheid, groei, expansie, welvaart. Je roept hem aan, je brengt hem je offers om het goed te hebben. 't Is de god van huisje, boompje beestje. Dagon woont dan ook in een ordentelijke tempel, waarin zijn beeld staat. Je hebt hem bij je, hij woont om de hoek.De God van Israël is in de ogen van de Filistijnen een armzalige woestijngod. Zijn vereerders hebben niet eens een beeld van hem. Ze hebben alleen die gouden kist, die ze door de woestijn hebben meegezeuld, en die nu in een primitief onderkomen in Silo is gehuisvest. Nu die Israëlieten zich in Kanaän gesetteld hebben zouden ze meer aan de god van de groei en de welvaart hebben dan aan die primitieve woestijngod. Ik moet zeggen: die verering van Dagon, daar kan ik wel inkomen. Ik wil het wel graag goed hebben in het leven. Welvaart en comfort zijn toch niet te versmaden. Ik hang naar veiligheid, naar zekerheid, liever niet al te veel onverwachte wendingen in m'n bestaan. Ik wil wel grip hebben op mijn bestaan in deze wereld. Willen de Israëlieten dat ook niet als ze de ark meenemen in de strijd? Doen ze niet hetzelfde wat de Filistijnen met het beeld van hùn god doen? Is Dagon eigenlijk wel een god, òf is hij een verlengstuk van mijzelf? Kniel ìk ten diepste voor mijzelf en mijn eigen belangen?De God van Israël, de God van de ark, onttrekt Zich daaraan. Niet omdat Hij zijn mensen in de steek laat, maar juist omdat Hij hen wil verlossen van de uitvergrote ego's die belichaamd worden in die natuurgoden. Hij wil mij verlossen van mijzèlf en van de drang om mijn leven zelf in regie te nemen.Die gouden reiskist is de ark van het verbond. De HERE, IK ZAL ER ZIJN, is inderdaad een trèk-god, een God die Zich aan ons verbindt om met ons een weg te gaan, dóór de woestijn, náár het beloofde land. Ook in de, 'k zou haast zeggen: definitieve tempel, dat schitterende bouwsel van Salomo, staat geen beeld van Hem, alleen die kist. En dat zelfs die tempel niet definitief is maar voorlopig lees ik in de beschrijving ervan in 1 Kon. 8 - als in een voetnoot, als kleine lettertjes in een polis, je leest er zomaar overheen - dat de draagbomen van de ark niet alleen in de ringen aan de ark bleven, maar zelfs in de voorzaal van de tempel, door het voorhangsel heen, zichtbaar moesten zijn. Alsof de ark zó weer opgepakt en verder gedragen kon worden. We hebben een God voor onderweg. Ja, want in de ark bevinden zich de tafelen van het verbond, de platen met de Tien Woorden, waarmee IK BEN zijn volk bevrijdt tot een leven met Hem en met elkaar. De regel van de liefde tot God en de naaste. De ark is er niet om door òns meegenomen te worden,voor onze doeleinden, maar om voor ons uit te gaan en ons mee te nemen naar zíjn toekomst.Hij verlost en gaat vóór ons uit. En in ons verhaal gaat Hij dwars door de tempel van Dagon heen.Dat moeten we wel goed tot ons door laten dringen hoe vernederend dat voor Hem is. Alsof Hij als een machteloze met zich laat sollen. Door de vijand aan de voet van de afgod gedeponeerd. Maar dan valt de nacht. Iedereen slaapt, Israëliet en Filistijn. En in die donkere nacht van de vernedering neemt Hij, en Hij alleen, het op tegen de de macht van de afgod. Hij doet het eigenlijke werk, dat uiteindelijk moet leiden tot Israëls bevrijding uit de macht van de Filistijnen. Dat is zijn wijze van werken, door de nacht van de vernedering heen. Dat is die stijl van werken, van bevrijden, die zijn eigenlijke diepte bereikt in die drie uur durende nacht midden op de dag, waarin het zwakke van God - een machteloze kruiseling - sterker is dan de mensen. Sterker dan alles wat als god wordt aanbeden. De God van de woestijn, de God die Dagon helemaal alléén op zijn eigen terrein verslaat, de God van het verbond met zijn mensen, de Vader van onze Here Jezus Christus, Hij blijkt de sterkste te zijn na de schijn van het tegendeel.Nee, ik kan niet beschikken over zijn aanwezigheid. En er zijn in ieders leven wel momenten of tijden, waarin we tevergeefs zoeken naar een teken van zijn presentie.Maar laten we onszelf niet wijsmaken dat Hij er dùs niet is, laten we niet besluiten tot zijn absentie. Hij zegt: IK BEN ER, IK ZAL ER ZIJN VOOR JOU. Ik ga voor je uit, door de diepte heen, door de dood heen. De ark, de verbondskist, de bevrijdende Tien Woorden winnen het van het starre, onbeweeglijke beeld. De god van de cyclus van de natuur, die nooit verder komt, moet het afleggen tegen de God van de geschiedenis, die ons voorgaat naar zíjn Rijk. Geloofd zij zijn grote Naam! AMEN.

Amen