Preek over Gezangen 476

2003-08-17 n.m.

Ds. A. van der Dussen

Gezang 476

Liturgie:

♪ Psalm 149: 1, 3, 5
De gezongen geloofsbelijdenis
♪ Gezang 476

Vanmiddag staat gezang 476 centraal. Toelichting op vers 1: Anders dan in de vorige zangdiensten staat vanmiddag een lied centraal dat, hoezeer ook in klassieke stijl gedicht, in de moderne tijd is ontstaan, en wel in Nederland. Het is van de hand van de Rotterdammer Kees Rijnsdorp. Hij werkte aanvankelijk bij een bank, maar heeft zich via zelfstudie ontwikkeld tot schrijver en dichter. Karakteristiek voor gezang 476 is dat het een loflied is op Christus, waarbij diens leven van eeuwigheid tot eeuwigheid op de voorgrond staat. Het lied begint bij de eeuwige oorsprong van de Zoon van God, en eindigt met de verwachting van de wederkomst aan het eind der tijden. Vandaar dat ik uit Hebreeën 1 en 9 gelezen heb: ook daar vind je de tijden omspannen, in zoverre het de eeuwige Zoon van God is die geroemd wordt als Hem die voor ons aan het kruis is gestorven en die wij aan het eind der tijden mogen verwachten. In vers 1 worden zinspelingen gemaakt op het Oude Testament. De wijsheid die speelt voor Gods aangezicht wordt genoemd in Spreuken 8; de Engel des HEREN komt op meer plaatsen voor, bijvoorbeeld in Genesis 16: 7. Bij het christelijk lezen van het Oude Testament werd hierin de tweede persoon van de Drie-eenheid gezien. Zo verwerkt Rijnsdorp ook een uitdrukking uit de geloofsbelijdenis van Nicea en Constantinopel: God uit God, Licht uit Licht. In de laatste twee regels wordt de overgang gemaakt naar de mens Jezus: het kind van de maagd is niemand anders dan de eeuwige Zoon van God! Dit thema is ook de leidraad van gezang 151; dat zullen we nu zingen. Zingen: gezang 151 Toelichting op vers 2 Het tweede couplet bezingt Christus als het Lam Gods. Dat sluit aan bij een oude traditie: een vast bestanddeel van de rooms katholieke mis is het zingen van het Agnus Deï, Latijn voor Lam Gods. Rijnsdorp zelf maakt erop attent dat hij formuleringen uit het oude avondmaalsformulier verwerkt heeft in deze strofe. Daarin is sprake van het "spijzen en laven van onze zielen met Christus´ gekruisigd lichaam en zin vergoten bloed". Wij willen hierbij zingen gezang 188, een bewerking van het Agnus Deï. Zingen: gezang 188 Toelichting op vers 3 In de derde strofe worden Christus´ opstanding, hemelvaart en uitzending van de Geest bezongen. De feesten van Pasen, Hemelvaart en Pinksteren in één! Opvallend is de eerste regel: "Meester, Heer, uw graf kon U niet houden." Dat verwijst naar Handelingen 2: 24: "Het was niet mogelijk dat Christus door de dood werd vastgehouden." Een prachtige aanduiding is dat van de overwinning van de dood: de dood verliest zijn greep! Wij zingen hierbij een hemelvaartslied, gezang 232, waarbij teruggegrepen wordt op de opstanding (vers 2) en vooruitgewezen wordt naar het werk van de Geest (vers 4). Zingen: gezang 232 Toelichting op vers 4 De vierde strofe komt verrassenderwijze over de kerk te spreken. Wij zouden zeggen: dat zijn twee heel verschillende onderwerpen, Christus en de kerk. Maar inderdaad legt het NT er nadruk op dat Christus grote bemoeienis heeft met de kerk. Rijnsdorp haalt Openbaring 1 aan, waar Christus wordt geschetst als wandelend tussen zeven gouden kandelaren, die symbool zijn van de zeven gemeenten waaraan het geschrift Openbaring gericht is, Openbaring 1: 20. Ook verwijst hij naar I Timotheüs 3: 15, waar de gemeente ´een pijler en fundament der waarheid´ genoemd wordt. Heel mooi zijn de laatste twee regels ter kenschetsing van de gemeente van Christus: "Schuilplaats in de wildernis, huis waarin uw vrede is." Let wel: er wordt niet gezegd dat we dat zijn, maar er wordt om gebeden dat Jezus de opgestane Heer ons zo máákt! Laten we bij dit couplet gezang 303 zingen, in wisselzang. Zingen: gezang 303 Toelichting op vers 5 Het laatste couplet vraagt om waakzaamheid in de verwachting van Christus´ wederkomst. In de tweede regel is sprake van ´de bruid´, dat is de christelijke gemeente. Let op de vierde regel: de wederkomst houdt het einde in van de bange strijd van de bruid. Hier wordt weer gezinspeeld op de uitdrukking de strijdende kerk, zie de toelichting op het Te Deum, gezang 399. In dat kader past ook de slotregel: de strijdende kerk heeft als tegenhanger de triomferende kerk! Laten wij hierbij gezang 114 zingen, waarin sprake is van de bruid die het feest van de liefde gaat vieren. Zingen: gezang 114

Amen

N.B. Indien U een preek anders dan voor uzelf wilt gebruiken, stelt ds. van der Dussen een e-mailbericht aan hem op prijs. Wil hem ook vermelden als bron van de preek.