Preek over 1 Samuel 18:12

2003-07-20 v.m.

Ds. A. van der Dussen

Immanu

Liturgie:

♪ Psalm 139: 1, 2
♪ Psalm 62: 1, 4
♪ Psalm 141: 3
♪ Gezang 90: 1, 2, 9, 10

Inleiding

Een keer gebeurt het. Voor de een als hij negentien is, voor de ander als hij vijf is, voor weer een ander als hij al veertig is. Maar een keer gebeurt het: dat je geluk verstoord wordt, doordat er iets ergs gebeurt. Voor David gebeurde het toen Saul onverhoeds zijn speer naar hem toewierp. Moet je je voorstellen: het is ineens levensgevaarlijk om op de harp te spelen voor de koning. Tot twee keer toe weet David Saul te ontwijken. Maar het kwaad is geschied. David leeft niet veilig meer. Voortaan leeft hij met de dreigende schaduw van Sauls jaloezie en haat. Zie vs. 9: Saul wantrouwt hem; vs. 29: Saul blijft een vijand van David, zijn leven lang. Hoeveel succes David verder ook heeft - en hij heeft zeer veel succes, vs. 14,.30 - hij maakt kennis met het gevaar, met het ongeluk, met het lijden. Van nu af lijdt David onder de haat en de vijandschap van Saul, en dat lijden zal lang duren en diep gaan, steeds dieper.

Het is voor ons allen de onthutsende werkelijkheid. Voor de een
gebeurt het als hij negentien is, voor de ander als hij vijf is, voor
weer een ander als hij veertig is. Maar een keer gebeurt het: dat
je kennis maakt met gevaar, met ongeluk, met lijden. Sommige
mensen moeten heel veel lijden doormaken. Dat geldt van David,
van wie in de volgende hoofdstukken verteld wordt hoe diep het
lijden gaat, dat ermee begint dat de razende koning hem zijn
speer toewerpt om hem aan de wand te spietsen. David wijst
daarmee vooruit naar Jezus Christus die als geen ander geleden
heeft. Nog steeds krijgen sommige mensen, sommige kinderen van
God ook zoveel voor hun kiezen dat je kunt gaan denken dat er
iets bijzonders met hen aan de hand is. Hebben zij een bijzondere
taak, bestemming? Maar afgezien van hen: dit is de werkelijkheid
waarin wij allen leven, waarin plotseling iets zwarts ons leven binnen
dringt, dat drukt en verdrietig maakt, dat angst aan jaagt en pijn
doet.

In die werkelijkheid komt het er volgens de Bijbel op aan dat God
met je is. Nadrukkelijk wordt dat van David gezegd: de Heer is
met hem, vers 12, 14, 28. Daarmee wordt aangeduid dat de Heer
aan Davids kant staat en hem beveiligt. Want het staat er steeds
nadat verteld is hoe Saul het op Davids ondergang gemunt had, en
hoe David die aanslagen op zijn leven overleeft, zelfs glansrijk.
Dat is ook inderdaad de betekenis van het Immanuël, God-met-
ons: dat God je begeleidt, aan je zijde gaat, en zo je leven
beveiligt. Vgl. psalm 23: 4:

Zelfs al ga ik door een dal van diepe duisternis,
Ik vrees geen kwaad,
Want Gij zijt bij mij
Uw stok en uw staf, die vertroosten mij.

Dat houdt David er bovenop, met die dreigende schaduw van Sauls vijandschap die hem continue begeleidt: dat ook de HEER met hem gaat. Daarop komt het volgens de Bijbel aan in deze onveilige wereld. Dat maakt het verschil: of God met je is, of niet. Van Saul wordt gezegd dat de Heer niet met hém was - niet meer. De Heer was van hem geweken, vs. 12. Ja, ooit was de Heer net zo met Saul geweest als met David. Vgl. I Samuël 20: 13, waar Jonathan tegen David zegt:

De HEER moge met u zijn zoals Hij met mijn vader geweest is! (vgl. 10: 7)

Ooit was Saul in de situatie waarin nu David is. Maar die tijd is voorbij. Hij is als koning verworpen. Hij moet plaats maken voor David. Dat is geen noodlot, maar de uitwerking van schuld, 15: 24 - 26. En zo, vanuit zijn kwaad geweten en zijn besef dat hij Gods verkiezing verbeurd heeft, voelt Saul hoe David hem aan het overvleugelen is, en hoe hij dat gaat verliezen. Zo gaat Sauls wantrouwen, zijn vijandschap, gepaard met vrees, met steeds grotere angst, vs. 12, 29. Hij voelt hoe de bodem onder zijn voeten wegzakt. Hij merkt het: de HEER is nu met David, en niet meer met mij. Daarmee zie je in het negatieve hoe doorslaggevend het is of God met je is of niet. Als Hij aan je zijde gaat, kom je erdoor, door het dal van diepe duisternis. Als Hij niet met je is, knijpt de angst je keel dicht:"Ik verlies dit." En zo klinkt het wanhopig en bitter aan het eind van Sauls leven, als hij de schim van Samuël uit het dodenrijk oproept:

"Ik verkeer in grote nood: de Filistijnen strijden
tegen mij en God is van mij geweken." (28: 15)

Ik wil u en jou vanmorgen op het hart binden om hiervan de hoofdzaak te maken in uw en jouw leven: of God met u en jou is. Het spreekt niet vanzelf dat Hij met je is. Zie Saul. Het heeft met uitverkiezing te maken. En uitverkiezing heeft met Christus te maken, met genade. Maar dat betekent dat niemand is vastgepind op een leven waaruit God is geweken. Dat zie je aan de Saul van het Nieuwe Testament. Die vervolgde de Zoon van David, maar eindigt als een man die kan zeggen:Ik heb de gemeente van God vervolgd, maar nu is de genade van God met mij! (I Kor.15: 10)je leven. Beschouw dat niet als iets bijkomends. Zie het als het ergste wat je kan overkomen, als God van je wijkt. En aanvaard het als Gods grootste liefdedaad aan jou: dat Hij met je wil zijn.

Amen

N.B. Indien U een preek anders dan voor uzelf wilt gebruiken, stelt ds. van der Dussen een e-mailbericht aan hem op prijs. Wil hem ook vermelden als bron van de preek.