Preek over Geloofsbelijdenis 2:b

2001-10-28 v.m.

Ds. A. van der Dussen

Sprekend zijn Vader!

Liturgie:

1.

Vorige keer dat mooie verhaal van de Romeinse militair die zo'n groot vertrouwen in Jezus stelde. Nu wordt in ingewikkelde bewoordingen over Jezus gesproken. Wat een verschil! Kolossenzen 1 lijkt afstandelijker, dogmatischer, abstracter te zijn. Het gaat al in de richting van het kerkelijk spreken over God als de drie-enige, en Jezus als de tweede persoon van de drie-eenheid. Verlies? Ik duidde vorige keer al aan dat velen het inderdaad zo zien. Zij pleiten voor terugkeer naar de eenvoudige menselijkheid van Jezus. Nu heb ik in de vorige preek laten zien dat ook in dat pakkende verhaal veel diepgang zit. Het geheim van Jezus volmacht komt er in tot uitdrukking. Ik suggereerde toen dat de afstand tot de belijdenis misschien niet zo groot was als het lijkt, en dat de apostolische geloofsbelijdenis niets anders wil vertolken dan dat heel centrale dat uit Mattheüs 8 naar voren kwam. Vanmiddag ga ik op die lijn verder. Ik wil u laten zien dat het meevalt met de afstand tussen Kolossenzen 1 en Mattheüs 8.

2.

Dat geldt allereerst van de tijdelijke afstand. Nog geen twintig jaar na de dood van Jezus waren de formules over 'Gods eniggeboren Zoon' al in omloop. Dat duidt erop dat van een langzaam proces van 'optuigen' geen sprake kon zijn. Legendevorming is uiterst onwaarschijnlijk. Daarvoor was het te kort geleden dat Jezus onder de mensen was geweest, en daarvoor was zijn levenseinde te afschuwelijk geweest. Van een Romeinse keizer met al z'n pracht en praal kun je je voorstellen dat de mensen hem vergoddelijken. Van een gekruisigde niet.

3.

Ook inhoudelijk ligt Kolossenzen 1 dichterbij de verhalen over Jezus dan op het eerste gezicht lijkt. Het begrip 'zoon van God' was de Israëlieten vertrouwd. De koning heette zo, zie bijv. Psalm 2:7. Men dacht daarbij niet aan lichamelijke verwantschap: men wist heel goed dat de koning een mens was en zag hem niet als goddelijk. Hij heette 'zoon van God' als iemand die in zeer nauwe betrekking stond tot God. Hij moest namens God heersen. Hij vertegenwoordigde God. Het is duidelijk dat zo gezien Jezus heel gemakkelijk 'zoon van God' kon heten. Hij vertegenwoordigde immers Gods Koningsheerschappij op aarde!

4.

Nu gaat de geloofsbelijdenis echter een stap verder. Hij heet 'de eniggeboren zoon van God', een uitdrukking die in het evangelie naar Johannes voorkomt. Dat wil zeggen: Hij is de enige Zoon van God. De koningen volgden elkaar in Israël op; in die zin had God steeds een andere 'zoon'. Maar Jezus is in unieke zin 'zoon van God'. Dat zie je overigens ook al in zijn leven: zo vertrouwelijk als Hij met God omgaat en Hem 'Abba' noemt – dat is uniek. Bovendien wordt Hem eeuwigheid toegekend. Zie bijv. Kol.1:17: Hij heeft geen begin. Van Hem wordt zelfs gezegd dat Hij bij de schepping betrokken is geweest. Dat kun je van een mens niet zeggen! Hier lijken we dus echt in een andere wereld terecht te zijn gekomen vergeleken bij de evangelieverhalen over de man uit Nazareth. De parallel met de koning uit het O.T. is niet afdoende om de betekenis van deze woorden te duiden.

5.

Hier helpt wel een ander gedeelte uit het Oude Testament, nl. Spreuken 8. Dat is een loflied op de wijsheid, die wordt voorgesteld als een persoon. Heel praktisch heet het in vs. 33-36 dat het erom gaat naar die wijsheid te luisteren. Het is lévenswijsheid: als je daaraan voorbijgaat bega je de grootste ongelukken. Nu is het opvallende in Spreuken 8, dat de praktische levenswijsheid wordt voorgesteld als een persoon die eeuwig bestaan heeft, en in de nauwste relatie tot God stond. Deze wijsheid is als het ware een eeuwig 'principe' dat de schepping draagt. Vgl. Spreuken 8:15: Door Mij regeren de koningen En verordenen de machthebbers recht.De wijsheid is een soort manifestatie van goddelijk inzicht, zonder welk het leven op aarde niet kan bestaan. Die wijsheid, die van alle eeuwigheden af aan bij God was, doortrekt ook het aards gebeuren, moet dat doortrekken wil er iets van de aarde terechtkomen. Joodse rabbijnen hebben gezegd: "Die wijsheid, dat is de wet!" En met een beroep op Spreuken 8 zeiden zij: de wet is van eeuwige betekenis. Zonder de wet kun je niet goed leven op aarde. De wet kreeg als eretitel 'dochter van God en eerstgeboren Moeder van het al' (Martin Hengel, Der Sohn Gottes, 80).

6.

Als je dat eenmaal weet, kun je dingen beter plaatsen. Want over de wet had Jezus de mensen anders leren denken. Dat hebben we uit Mattheüs 8 ook opgemaakt: Jezus verdringt Mozes van zijn plaats. In de eerste tientallen jaren na de dood van de Here Jezus sprong dat er steeds uit: dat de plaats van de wet veranderde. De Joden zeiden: wij worden gered door de wet, Gods dochter, die van eeuwigheid af aan het verlossingsprincipe is. De volgelingen van Jezus hebben de wet een flinke tree lager gezet. Wij worden verlost, niet door wat Mozes gezegd heeft, maar door Christus! Ook in de brief aan de Kolossenzen wordt die discussie over de wet voortgezet, vgl. 2:16. Zo werd ontkend dat de Joden terecht de koppeling legden van de wet naar de eeuwige wijsheid van Spreuken 8. De wet had die eeuwigheidswaarde niet. Eeuwigheidswaarde heeft Jezus Christus. In Hem zijn al de schatten der wijsheid en kennis verborgen (Kolossenzen 2: 3) Als het waar is dat je om Hem niet heen kunt voor het Koninkrijk van God, is dat de consequentie: dat Híj het dragende principe van de schepping is. Daarbij draait het om zijn sterven voor onze zonden. Dat de wereld mag voortbestaan, ondanks het kwaad, dat danken we aan Hem, vgl. vs. 20. Al die ingewikkelde uitdrukkingen in Kolossenzen 1: o het beeld van de onzichtbare God o de eerstgeborene der ganse schepping o Hij is vóór alles en alle dingen hebben hun bestaan in Hemgeven weer dat Jezus absolute waarde heeft in zijn verlossing. Hij is niet voorbijgaand, niet af te lossen, niet een van de vele. Hij is de sleutelfiguur voor Gods Koninkrijk, zo stelde ik in de vorige preek. Dat wordt hier in andere bewoordingen bevestigd.

7.

Inderdaad: de bewoordingen zijn geheel anders. Dat heeft te maken met de cultuur waarin deze brief geschreven werd. Christenen kenden de Joodse gedachte, dat de wet van universeel en eeuwig belang was. Daar stelden zij tegenover dat de wet was ingehaald door Jezus. Zo hadden zij de termen nodig die de Joden voor de wet hadden gereserveerd, om in het intellectuele debat de betekenis van Jezus te kunnen onderstrepen. Het gaat erom dat God in Hem tegenwoordig is, zo, als Hij nooit in iemand of iets anders tegenwoordig was. Het gaat er, met andere woorden, om, dat Jezus zo absoluut wordt gesteld, dat er niks meer zit tussen God en hemzelf. Daarvoor dient het, dat de gedachte van Spreuken 8 op Hem wordt toegepast. En zo groeit het inzicht dat Hij God en mens tegelijk is. Het is allemaal de uitwerking van die overdonderende indruk die de historische Jezus op de mensen heeft gemaakt. Laat intussen duidelijk zijn dat Paulus er in Kolossenzen 1 niet op uit is om intellectuele hoogstandjes te verrichten. Het gaat er alleen maar om Jezus' heilsbetekenis in het licht te stellen. Dat is dus dit: dat het met de wereld goed kan komen is te danken aan Hem, die gekruisigd is voor onze zonden en is opgestaan uit de dood. En dat het met mij goed kan komen en dat ik mag leven tot in alle eeuwigheid, is alleen te danken aan Hem. Niets of niemand kan Hem vervangen. Hij heeft eeuwigheidswaarde. In Hem drukt God zich uit zoals Hij zich nergens in heeft uitgedrukt. Zelfs de wet van Mozes kan niet aan Hem tippen. Ons heil ligt in Hem, in Hem alleen.

Amen

N.B. Indien U een preek anders dan voor uzelf wilt gebruiken, stelt ds. van der Dussen een e-mailbericht aan hem op prijs. Wil hem ook vermelden als bron van de preek.