Preek over Jakobus 3:1-11

2000-02-13 v.m.

Ds. A. van der Dussen

Wees langzaam om te spreken

Liturgie:

1.

Vorige week ging het over praten en luisteren. Jacobus zegt in 1:19: jullie praten te veel en luisteren te weinig. "Ieder mens moet snel zijn om te horen, langzaam om te spreken." Dat "snel zijn om te horen" hebben we vorige week gehad. Jacobus mikt op zó goed luisteren, dat je gaat dóen wat God zegt. Vanmorgen gaat het over de andere helft: in 3:1-11 komt 'langzaam zijn om te spreken' aan de orde. Jacobus zegt niet dat we helemaal maar onze mond moeten houden. Alleen al om God te prijzen hebben we onze mond nodig! (Zie vs. 3:9) Maar hij wil ons wel wat voorzichtiger hebben in ons praten.

2.

"Laat niet zovelen van u leraars zijn, mijn broeders!" Zo begint hij dit stukje. Leraars: daarmee bedoelt hij niet mensen die op school voor de klas staan. Hij heeft het vooral over mensen die in de kerk graag hun mond open doen omdat ze menen dat ze iets te zeggen hebben. Daarvan zegt hij: "Kalm aan." Waarom? Omdat de raktijk leert dat wie veel praat, ook vaak iets verkeerds zegt. De mens die veel praat maar nooit iets verkeerds zegt moet nog geboren worden. Lees vs. 2. Daarom waarschuwt Jacobus voor de drang om leraar te zijn in de kerk. Het brengt een grote verantwoordelijkheid met zich mee: "Gij weet immers dat wij er des te strenger om geoordeeld zullen worden." (Vs. 1b) Het bijzondere is dat Jacobus zichzelf niet buiten schot houdt. 'Wij,' zegt hij. Hij is immers zelf ook leraar. Dat herken ik. Als dominee voel ik me in het bijzonder aangesproken door deze woorden. Juist omdat je als dominee zo veel praat, preekt en uitlegt, struikel je naar verhouding ook vaak. Dat is inderdaad de praktijk. Ik ben me daar bewust van. En dat maakt ook je verantwoordelijkheid groter. "Wat heb ik nou weer gezegd..." Dat denk ik vaak. Dat is op zich ook niet slecht. Juist dominees hebben het nodig, dat appèl 'wees langzaam om te spreken!' Daarnaast ben ik blij, dat er genade is, bij God en bij mensen. Daar leef je als dominee van: dat het je vergeven wordt, als je iets niet goed zegt. Maar met dat al is het wel goed en nodig dat u regelmatig voor ons dominees bidt.

3.

Wat dit stukje intussen zo bijzonder maakt, is dat het zo diep gaat. Van een oppervlakkig en optimistisch moralisme, in de zin van de aansporing om toch vooral geen fouten meer te maken, is geen sprake. In vs. 2 wordt gezegd dat de man die nooit struikelt in zijn spreken volmaakt is. En even lijkt het erop dat Jacobus ertoe aanspoort om naar die volmaaktheid te streven. Zie vs. 3 en 4, waar hij met twee voorbeelden beschrijft wat het is, om je hele lichaam in toom te houden. Je zou verwachten dat in vs. 5 de toepassing is: "Nu is het aan jullie om je hele leven op koers te houden door je woorden!" Maar het betoog loopt anders. Inderdaad, onze tong is te vergelijken met het roer van een schip en een toom in de mond van een paard: een klein onderdeel dat van vitaal belang is. Maar daarmee het hele lichaam beheersen? Geen sprake van! Jacobus benadrukt juist, dat de tong is als een roer waardoor het schip steeds verder uit koers raakt. Een nieuw beeld maakt dat duidelijk: bij ons is de tong als de vlam van een lucifer waardoor een bosbrand ontstaat. En dan neemt Jacobus zijn toevlucht tot steeds zwaardere woorden. Eerst zegt hij, dat onze woorden de wereld maken tot een wereld van ongerechtigheid. Dan neemt hij opnieuw de woorden in de mond 'het gehele lichaam', zie vs. 2 en 3. Maar in plaats daarvan, dat het lichaam door de tong in toom wordt gehouden, wordt het erdoor bevuild. Ofwel: het hele menselijk leven wordt goor en smerig door de verkeerde woorden die we uitslaan. Onder het 'rad der geboorte' is vermoedelijk 'het hele leven' te verstaan, alle ups en downs. Niets wordt aan dat voortwoekerend bederf onttrokken. Het is echt als een bosbrand, de woorden die niet deugen. Tenslotte zegt Jacobus zelfs dat dat vuur uit de hel zelf komt.

4.

Misschien vindt iemand dit ietwat overdreven. Zit het bederf nu echt in de woorden? Nou, niet enkel in de woorden natuurlijk. Maar wat Jacobus bedoelt, is dat in woorden zoveel wordt uitgedrukt. Het is in dit verband opmerkelijk, dat in de filosofie steeds meer belangstelling wordt getoond voor de taal. Er zijn filosofen die zeggen: "Alles wat verkeerd gedacht wordt, heeft met verkeerde woorden te maken. Zuiver de taal, en je zuivert het denken. Zuiver het denken, en je zuivert de wereld." En is het niet waar, dat wij een betere wereld zouden krijgen als alle woorden goed waren? Denk je eens in: een wereld zonder leugens, scheldpartijen, propaganda, schunnige praatjes, geleuter, kwaadsprekerij. Een wereld waarin je mensen op hun woord kunt geloven, waarin je nooit meer door woorden gewond wordt. Een wereld waarin niet meer gebruld en geschreeuwd wordt, en dus ook een wereld waarin niet meer gemoord en gemarteld wordt... Een wereld, waarin geen domme dingen meer worden gezegd, maar alleen nog maar ware dingen, troostrijke dingen, wijze dingen. Een wereld om naar te verlangen. Een wereld, waarin Christus, het woord van God, regeert.

5.

Maar in deze wereld brandt het vuur van de hel, zolang er wordt gelasterd en gelogen, gevloekt en gesard, beledigd en gekwetst. En dat vuur vermogen wij mensen niet te blussen. Jacobus maakt op iets merkwaardigs attent: wij mensen kunnen alle dieren bedwingen, maar onze tong niet (vs 8). Hij spreekt hier van het uniek menselijke vermogen om de natuur te bedwingen. Daar zijn wij nu oneindig veel verder mee dan in zijn tijd. Maar gelijk is gebleven dat we onze woorden niet onder controle hebben. Heel die technische vooruitgang komt zo in een eigenaardig licht te staan. We hebben veel gewonnen, maar het wezenlijke niet. Hecht, zo gezien, onze maatschappij niet té veel waarde aan technische en economische vooruitgang? Wordt daar niet te veel van verwacht? Is de nood van deze wereld van ongerechtigheid niet veel te diep, dan dat zij door al dat bedwingen van de natuur kan worden opgeheven?

6.

Jacobus keert terug naar de kerk, waar zovelen menen iets te zeggen te hebben. Hij vraagt hoe het kan dat wij onze mond gebruiken om God te loven en tegelijk om een medemens te vervloeken. Hij vindt dat dat niet met elkaar rijmt. Zijn argument is hetzelfde als dat waarmee in Genesis 9:6 het vergieten van menselijk bloed wordt afgewezen: de mens is naar Gods beeld geschapen. Tussen haakjes: hier heb je een prachtig voorbeeld van godsdienst die de humaniteit ten goede komt. De menselijke waardigheid wordt hier gefundeerd in het beeld van God zijn van de mens. Ook het omgekeerde geldt: neem God weg, en het wordt moeilijk om de mens te zien als iets anders dan een veredeld dier... Dit daargelaten - Jacobus vindt het heel tegenstrijdig dat gelovigen met een en dezelfde mond God prijzen en hun medemens uitkafferen. We raken hier een thema dat hem hoog zit: de innerlijke verdeeldheid, zie 1:8 en 4:8. Ons leven is zo weinig uit één stuk, 3:11,12. Moderne mensen zitten daar niet mee. Ze merken het soms niet eens op, dat ze inconsequent zijn. Jacobus tilt er zwaar aan, aan inconsequent christen zijn. Voor hem is typerend, dat hij 'in God geloven' waardeloos acht als het geen consequenties heeft voor je levensstijl.

7.

"Dit moet, mijn broeders, niet zo zijn." (Vs. 10) Zijn realisme, om niet te zeggen pessimisme ten aanzien van de onbedwingbaarheid van de menselijke tong, brengt hem niet tot gelaten aanvaarding van het kwaad. Dat is echt christelijk. Aan de ene kant: diep peilen van het kwaad, en er zwaar aan tillen. Ootmoed! Aan de andere kant: de strijd ermee aanbinden. Gods heilig woord, ons ingeplant, zijn werk laten doen!

Amen

N.B. Indien U een preek anders dan voor uzelf wilt gebruiken, stelt ds. van der Dussen een e-mailbericht aan hem op prijs. Wil hem ook vermelden als bron van de preek.