Ds. A. van der Dussen
Niet lang voor hij in 1968 stierf had de Zwitserse theoloog Karl Barth op een nacht een boze droom. Een bezoeker trof hem de volgende morgen gedeprimeerd aan.Toen hij vroeg wat er aan de hand was vertelde Barth de inhoud van de droom. "Ik droomde dat iemand mij vroeg of ik de hel wilde zien. Ik zei: 'Nou, dat lijkt me wel wat.' Toen keek ik door een raam en ik zag een eindeloze woestenij, zo troosteloos dat het door merg en been ging. Middenin zat doodalleen een mens. Ik sloot het raam en toen zei de stem: "Dat staat jou te wachten!" De bezoeker zei laconiek: "Dromen zijn bedrog." Maar Barth reageerde heftig: "O nee, dromen moet je serieus nemen! Ik weet maar al te goed hoe realistisch die dreiging is. Daarom: wat rest mij anders dan alles hierop te zetten: "De HEER zweert bij zijn leven dat Hij u niet verlaat."? [ C. van der Kooi, Als in een spiegel. God kennen volgens Calvijn en Barth, 330.] (gezang 409:3) Dat geef ik u vanavond mee vanuit psalm 102: de Heer verlaat u niet. Nog sterker: alleen de Heer verlaat u niet. Al het andere valt een keer weg. Maar Hij overleeft alles.
Uw jaren duren van geslacht op geslacht (vers 25b)
Uw jaren nemen geen einde (vers 28b)
Ziedaar de machtige troost van het evangelie: we staan er niet alleen voor; de eeuwige God ziet naar ons om.
In Psalm 102 wordt hartstochtelijk naar die God verlangd, juist omdat de gevoelens van dodelijke eenzaamheid zo sterk zijn. Zie vers 7:
Ik ben als een uil in de woestijn,
Een steenuil in een verlaten bouwval,
Vreselijk, deze aanduiding van verlatenheid, van prijsgegeven zijn aan een onherbergzame wereld. Er zijn wel medemensen, maar die bieden allerminst houvast - integendeel:
Mijn vijanden honen mij weg,
Heel de dag word ik bespot en verwenst. (vers 9)
Zo van mensen verlaten zijn - dat roept de vraag naar God op. Hoor de klaaglijke aanhef van deze psalm, vers 2 en 3:
HEER, hoor mijn gebed,
Laat mijn hulpkreet u bereiken.
Verberg uw gelaat niet voor mij,
Nu ik in nood verkeer.
Hoe groot die nood is blijkt het scherpst uit vers 12. Daar wordt het besef van eigen vergankelijkheid tot uitdrukking gebracht:
Mijn dagen gaan heen als een schaduw,
Ik moet verdorren als gras.
Ja, dat is het ergste: dat griezelige, beangstigende gevoel dat je dood gaat en dat niemand dat tegenhoudt. We doen er wat lacherig over, over de eerste tekenen van het verouderingsproces. De rimpels in je hals; de vouwen in je gezicht; je zoon die jou er uit fietst. Maar als knieën en heupen verslijten wordt het al serieuzer. En dan ineens kan de doodsangst toeslaan, dat radeloze gevoel dat je dood gaat. Vanuit dat gevoel wordt in psalm 102 geschreeuwd om houvast, en is er dat uitzien naar een sterke hand die naar je toegestoken wordt en je vastgrijpt.
HEER, hoor mijn gebed!
De eeuwigheid kwijt
Bijzonder is de omslag in vers 13:
Maar U, HEER, troont voor eeuwig,
Uw roem zal duren, geslacht na geslacht.
In stralende zekerheid wordt hier opgelucht ademgehaald: er wordt een hand naar mij toegestoken die mij vastgrijpt! Dat motief komt aan het eind van de psalm terug, met alle nadruk op de onvergankelijkheid van God.
Uw jaren duren van geslacht op geslacht (vers 25b)
Uw jaren nemen geen einde (vers 28b)
Die onvergankelijkheid van God staat in contrast met de vergankelijkheid van al het andere, vers 27:
Hemel en aarde zullen vergaan, ...
Zij zullen als kleren verslijten.
U verwisselt ze als een gewaad en zij verdwijnen.
Het is de moeite waard om daarop nader in te gaan. Want misschien zijn wij in onze tijd daarvan wel meer onder de indruk dan ooit: dat niets in deze wereld eeuwig is, en absoluut. Volgens het moderne wereldbeeld is alles maar dan ook alles relatief, aan verval onderhevig. Wij zijn de eeuwigheid kwijt. In vroegere eeuwen zag men in de sterren iets van de onbeweeglijke eeuwigheid, als drong via de sterren licht tot ons door dat afkomstig was uit een altijd durende, stabiele werkelijkheid. Nu weten wij dat ook de sterren eindig zijn, deel uit maken van een vergankelijk heelal. Waar je ook om je heen tast - alles gaat voorbij. Niets in deze wereld is blijvend, houdt stand. Wij staan niet meer op een vast fundament; wij worden niet meer omringd door een veilig huis. Wij leven onbeschermd in een heelal waarin elk steunpunt bezig is af te brokkelen, aan elk houvast onverbiddelijk geknaagd wordt. Als je dat op je laat inwerken kun je radeloos worden. Het leven voelt dan als een zompig moeras waarin je naar beneden gezogen wordt - de nachtmerrie van een val zonder einde. Is er dan niets of niemand meer die die val stuit? Is er dan nergens meer een rots waarnaar je kunt toe vluchten en waarop je veilig bent? Of is die boze droom van Karl Barth toch werkelijkheid: dat wij in een zwijgend heelal leven, zonder God, niet langer omringd door een lichte eeuwigheid, totaal aan ons lot overgelaten, moederziel alleen?
Nee, zegt het evangelie, we zijn niet aan ons lot overgelaten. Er is houvast dat nooit vergaat. Zie psalm 102:28a.
U blijft dezelfde.
In de schepping vinden wij geen stabiliteit, geen eeuwigheid. Niets is er dat onze val stuit, dat ons wegtrekt uit dat zompige moeras. Niets - behalve die Ene. Vers 7a, 28
Zij zullen vergaan, maar U houdt stand,
U blijft dezelfde, uw jaren nemen geen einde.
Dat is het evangelie van de Schepper die groter is dan het geschapene. Maar het is meer: het is het evangelie van de Schepper die om ons bewogen is. Het is het evangelie van Jezus Christus: de eeuwige God die ons opzoekt in onze verlatenheid en verlorenheid en ons zijn hand toesteekt, en nooit, nooit ten ondergaat.Jezus Christus is gisteren en heden dezelfde en tot in eeuwigheid (Hebreeën 13:8)Dit is geloven in God: je uitstrekken naar het eeuwig houvast, naar de hand die naar je uitgestoken wordt en je vastgrijpt. Geloven in God is: grond onder de voeten krijgen. Veiligheid.
Zo eindigt psalm 102 in een rustig vertrouwen, in toekomstverwachting. Vers 29:
De kinderen van uw dienaren zullen veilig wonen,
Ook op hun nageslacht rust uw oog.
Veilig wonen, onder de hoede van de eeuwige God: dat is wat psalm 102 van God verwacht. Het is gesproken met de blik op de ruïnes van Jeruzalem, vers 15. Verbazingwekkend is dat: niets dan afbraak om je heen en dan toch zoveel hoop, zoveel gerustheid. Zoveel vermag onze God, de eeuwige: waar wij niets dan verval om ons heen gewaar worden, zal Hij ons veilig doen wonen. Hij als ons vaste huis dat niet zal bezwijken. Hij als die stabiele eeuwigheid rondom ons. Zo kan een mens wakker worden uit die vreselijke droom. Inderdaad: wat rest ons anders dan alles hierop te zetten: "De HEER zweert bij zijn leven dat Hij ons niet verlaat!"? Laat u maar vaak door de Heilige Geest vertroosten met deze geloofsbelijdenis van psalm 102:U blijft dezelfde, uw jaren nemen geen einde.
Amen