Preek over Jeremia 31:18-20
2012-08-26 n.m.
Ds. A. van der Dussen
Inkeer
Liturgie:
♪ E184 – Wie in de schaduw Gods mag wonen
♪ Psalm 149: 1, 3, 5
Jeremia 30: 18-24; 31:1, 18-20
♪ Psalm 25: 2
♪ Gezang 449: 1, 2, 3, 4, 5
♪ Psalm 22: 11
♪ Gezang 443: 2, 3
Relatie met God
Er wordt in de kerk vaak gesproken over het belang van de relatie met God. Veel christenen hebben ontdekt dat het daar om gaat in het christelijk geloof, en niet om religieuze rituelen en verplichtingen. Tegelijk zijn er velen die het er benauwd van krijgen, dat die relatie met God zo centraal wordt gesteld. Want hun ervaring is, dat er nogal wat haperingen kunnen zitten in hun omgang met God, en zelfs dat hun relatie met Hem zo maar kan verschralen en verdorren. Juist met het oog op die moeite om de relatie met God inhoud te geven, is het goed om het Oude Testament te lezen. Want het omvattende en gedetailleerde verslag dat daarin gegeven wordt van de relatie tussen de HEER en zijn volk Israël, laat zien hoe moeizaam het in de relatie van ons mensen tot God kan toegaan. In Jeremia 30 en 31 lijkt het wel een gevecht van weerskanten: God de HEER die getergd is door zijn volk Efraïm en er toch niet van loskomt. En Efraïm, dat als een soort verloren zoon inziet dat het nergens beter is dan bij God de HEER. Het perspectief is een goede, warme relatie. Zie 30:22:
Jullie zullen mijn volk zijn,
En ik zal jullie God zijn.
Deze woorden komen in allerlei variaties veel voor in het Oude Testament – zie Exodus 6:6; Leviticus 26:12; Ezechiël 36:28; Hosea 2:22; Zacharia 13:9 enzovoorts. Daarom spreekt men wel van een ‘verbonds-formule’ waarmee uitgedrukt wordt hoe de relatie die God met zijn volk aangaat de vorm krijgt van een verbond, waarin de twee partners zich wijden aan elkaar. Met die verbondssluiting is het vroeg in Israëls geschiedenis begonnen. En tegelijk maakt Jeremia duidelijk dat dit het doel is waar de geschiedenis op uit loopt. Zie ook Jeremia 31:1:
Dan zal Ik voor elke stam van Israel een God zijn,
dan is Israël mijn volk – spreekt de HEER.
Hier zie je hoe die relatie met God geldt als iets toekomstig. Voor het zover is dat het verbond zich in volle glorie ontplooit, gaan de HEER en zijn volk een weg vol spanning en conflict.
God en Efraïm
Efraïm: dat is de naam voor de tweede zoon van Josef (Genesis 41:52). Daarna worden diens nakomelingen, uitgegroeid tot een van de twaalf stammen van Israël, zo genoemd (Numeria 1:32,33). Ten slotte wordt ‘Efraim’ een van de namen voor het tienstammenrijk dat zich van het zuidelijke Juda afsplitst (Jesaja 7:17, vgl. I Koningen 11:30-39). Dat tienstammenrijk kent een lange geschiedenis van vervreemding van God de HEER. Denk alleen maar aan de verwoede strijd die koning Achab en koningin Isebel voerden tegen de profeet Elia (I Koningen 17:19). Uiteindelijk zette de HERE God er een punt achter. Terwijl Hij met het tweestammenrijk en de hoofdstad Jeruzalem voor alsnog zijn relatie voortzette, maakte Hij een einde aan het bestaan van het Noordelijk rijk met de hoofdstad Samaria. Efraïm werd door de koning van Assyrië in ballingschap weggevoerd. In II Koningen 17:1-23 wordt in een notendop verteld, hoe de geschiedenis tot deze dramatische ontknoping leidde. In Jeremia 31:18 horen we de echo van het vernietigende oordeel van God:
… Efraïm treurt:
‘U hebt mij geslagen als een jonge os
die nog niet is afgericht.’
En toch: God komt ook van de Noordelijke tien stammen niet los. Ontroerend klinkt het in 31:20:
Is Efraïm niet mijn geliefde zoon.
Is hij niet mijn oogappel?
Telkens als Ik over hem spreek
rijst zijn beeld in Mij op,
dan raak Ik diep bewogen.
Ik móet mij over hem ontfermen
- spreekt de HEER.
Wat een verknochtheid spreekt uit deze woorden; wat een ontroerende trouw; wat een emotionele gehechtheid. Ach, als dat er niet was, die hunkering van God de HEER naar zijn volk, dan was er helemaal geen relatie. Maar die hunkering is er. Er is dat innerlijk goddelijk ‘moeten’ van Gods liefde. Dáárdoor is het wegkwijnen van Efraïm in ballingschap niet het laatste. Ook voor dit dwarse, zo diep van God vervreemde volksdeel, is er hoop!
Efraïm en God
En wonderlijk: zo blijft het er niet bij dat de HEER het tienstammenrijk opnieuw de hand reikt. De relatie wordt ook in die zin hersteld, dat Efraim van zijn kant uiteindelijk gaat verlangen naar de relatie met God. Die lange geschiedenis van ontrouw en vervreemding geweest loopt er onverwacht toch op uit dat de HEER wederliefde bij zijn volk aantreft. Zie Jeremia 31:18b, 19:
Breng mij bij U terug, laat mij terugkeren,
Want U, HEER, bent mijn God.
Ik ben tot inkeer gekomen,
Ik sla mijzelf nu ik mijn hart doorzie.
Ik ben vol berouw, ik schaam mij diep,
Ga gebukt onder de zonden van mijn jeugd.
Eindelijk is daar dat hoog nodige zelfinzicht. Want hoe zou ooit herstel van de relatie met God mogelijk zijn, als Efraïm niet besefte dat het zelf de oorzaak was van de vervreemding? Net als later de verloren zoon (zie Lucas 15:17) komt het volk tot inkeer. Dat vormt de opmaat voor een daadwerkelijke terugkeer tot God. En hoe zou het ooit tot deze inkeer en terugkeer gekomen zijn, als het niet kon terugvallen op dat innerlijke ‘moeten’ van de HEER?
De weg naar God
De geschiedenis van de wereld loopt volgens Openbaring 21 erop uit, dat God en de mensen elkaar eindelijk in de armen vallen. De woorden van Jeremia 30:22 komen terug in Openbaring 21:3:
Gods woonplaats is onder de mensen,
Hij zal bij hen wonen.
Zij zullen zijn volken zijn
En God zelf zal als hun God bij hen zijn.
Let op de nieuwe variatie in de verbondsformule: nu wordt van Gods volk in het
meervoud gesproken -
zij zullen zijn volken zijn! Onmiskenbaar wordt hier gedacht aan de uitbreiding van het volk van God met de gelovigen uit de heidenen. In Christus verbreedt het verbond van God zich tot de wijde volkerenwereld! God is bezig de gehele wereld met zich te verzoenen, II Korintiërs 5:19,20. Naar de grootse finale, waarin God de volken eindelijk in zijn armen sluit, zijn wij mensen op weg. De diepe vervreemding van God, die niet alleen Israël maar heel de volkerenwereld getroffen heeft, zal aan het eind der tijden zijn opgeheven. Ook in ons leven is het vaak een heel geworstel, over en weer. Wij kunnen van God vervreemd raken; Hij kan door ons bedroefd worden; wij kunnen het gevoel krijgen dat Hij oneindig ver weg van ons af is komen te staan. Maar laten we hoop houden! Niet de tweespalt tussen God en ons, maar de eenheid in de liefde is dankzij Christus het doel waarop wij mogen toeleven. Laten we ons leven dan ook zien als de weg daar naar toe. Laten we onszelf zien als reizigers die dat grote doel voor ogen houden. Laten we er ook actief op gericht zijn om naar die toekomst heen te groeien. Vanouds heeft men gewezen op drie kanten van dit ‘omvormingsproces’ van ons mensen tot werkelijke verbondspartners van God:
- zuivering
- verlichting
- eenwording
Met zuivering’ wordt bedoeld, dat je als mens gaat verlangen naar een andere manier van leven die meer bij God past. ‘Verlichting’ houdt in, dat je al meer vertrouwd raakt met God, en met de Bijbel. En ‘eenwording’: dat is dat God en zijn volk elkaar in de armen vallen en de hemelse Bruidegom en de aardse bruid één worden in de liefde (Openbaring 19:7). Op dat doel is alle geestelijk leven aangelegd. Prachtig is het, om te zien hoe de gerichtheid op dat doel in Jeremia 31 gestalte krijgt. Efraïm krijgt zelfinzicht. Het neemt afstand van zichzelf, in schaamte en berouw. Het wil anders gaan leven, dichterbij God. Dit is ‘zuivering’! Troostvol en veelbelovend is het, dat mensen die zo lang vervreemd waren van God en niet beter wisten dan dat zij en Hij eindeloos van elkaar gescheiden waren, nu gaan hunkeren naar de terugkeer tot Hem. En ja, daar hoort bij: anders gaan leven. Zuivering. Inkeer. Het is een heel geworstel, over en weer. Maar de eenheid van het verbond, het te niet doen van de afstand tussen God en mens – we hoeven er niet aan te wanhopen dat het ook bij ons zover kan komen. Want er is verzoening door het bloed van Christus, en vernieuwing door de Heilige Geest. Laten wij zo ook op weg blijven gaan naar de vervolmaking van Gods relatie met ons. Laten wij, ons uitstrekkend naar de eenheid in liefde tussen Hem en ons, in de kracht van de Heilige Geest de weg gaan van inkeer en verlichting, net zo lang tot de grote dag van de voleinding is aangebroken.
Amen.
N.B. Indien U een preek anders dan voor uzelf wilt gebruiken, stelt ds. van der Dussen een e-mailbericht aan hem op prijs. Wil hem ook vermelden als bron van de preek.