Preek over Matteüs 26:6-16
2017-04-02 v.m.
Ds. A. van der Dussen
Naar waarde geschat?
Liturgie:
♪ Psalm 57: 1, 3, 5
♪ E65 – Heer, ik prijs uw grote naam
♪ Hemelhoog 76 – Man van smarten
Zacharia 11: 4, 7a, 12, 13; Matteüs 26: 6-16
♪ LZBHK 563
Matteüs 26: 6-16 - Naar waarde geschat?
♪ LZBHK 562: 1, 2, 3
Lezing van de geboden
E105 – Jezus vol liefde
Geloofsbelijdenis
♪ E146 – O, kom nu en jubel
♪ Psalm 130: 3, 4
Uitersten
Tot wie ervaar je de grootste afstand: tot de vrouw die kostbare olie over het hoofd van onze Heer uitgiet, of tot de hogepriesters die dertig zilverlingen voor zijn uitlevering aan hen overhebben? Ik weet het: het is bijna een onmogelijke vraag, omdat het twee uitersten zijn. Is het niet al te extreem, zowel het ene als het andere? Het lastige is, dat onze Heer de ene extremiteit toejuicht, terwijl de andere in de Bijbel op grote verontwaardiging stuit.
Dertig zilverstukken
Laat ik met dat laatste beginnen. De hogepriesters betalen Judas voor zijn verraad dertig zilverstukken. Dat is precies de som die de herder krijgt die in Zacharia 11 vraagt wat de mensen hem
waard vinden. Veel in dat hoofdstuk is onduidelijk, maar glashelder is dat de Here God zeer verontwaardigd is over dat loon. Hij vindt het een schijntje! Vers 13 van Zacharia 11 druipt van het sarcasme:
‘Breng het maar naar de smelter, dat vorstelijke loon dat zij me waard vinden.’ Dus smeet ik dat zilver bij de smelter in de tempel neer.
Dat deze episode inderdaad tegen de achtergrond van Zacharia 11 moet worden gelezen, blijkt uit Matteüs 27:1-10. Daar wordt verteld dat Judas spijt kreeg van zijn daad en het geld de tempel in smeet – net zoals het in Zacharia 11:13 staat. Zo wil Matteüs dan ook de verontwaardigde vraag bij zijn lezers oproepen: ‘Wat? Is de Heer voor zo’n habbekrats verraden?’ Daarbij is het volgende te bedenken. Weliswaar kon je volgens Exodus 21:32 met 30 zilverstukken het leven van een verongelukte slaaf vergoeden, maar daarvoor had je in de tijd van Christus tien keer zoveel nodig. Kortom: het is een schandalig klein bedrag dat de hogepriesters aan Judas betalen. Was de Heer hun zo weinig waard?
Grijstinten
Alleen al het feit dat Judas ertoe kwam om de man te verraden met wie hij drie jaar lief en leed gedeeld had, is verbijsterend. Even verbijsterend is, dat hij heeft kunnen accepteren dat de hogepriesters hem afscheepten met een belachelijke fooi. Wat bezielde de man? Je hoeft geen christen te zijn om een oneindig grote afstand tot Judas te ervaren. Maar vergis je niet. Die afstand zou wel eens kleiner kunnen zijn dan ons lief is. Dat zie je aan Judas’ medeleerlingen. Het mag ons niet ontgaan dat zij
allemaal met verontwaardiging reageren op dat ándere uiterste: dat een vrouw een ontzagwekkend groot bedrag spendeert aan olie om de Heer te zalven. Natuurlijk kunnen we er niet om heen dat het alleen Judas is die de Heer verraden heeft. Maar als het er om gaat dat de Heer naar waarde geschat wordt, dan houden
alle leerlingen – en niet alleen Judas – de knip op de beurs. Want ook bij die zalfolie gat het dáárover: om het naar waarde schatten van de Heer. Die zalfolie was werkelijk ongelooflijk veel waard: omgerekend zo’n € 20.000. Het is dan ook geen wonder dat de leerlingen erover beginnen dat met dat geld heel wat voor de armen had kunnen worden gedaan. Men heeft uitgerekend dat daarmee 7500 maaltijden voor arme mensen hadden kunnen worden bereid. Zoveel geld - in één keer foetsie! De leerlingen kunnen er niet over uit:
Wat een verspilling! Die olie had immers duur verkocht kunnen worden, dan hadden we het geld aan de armen kunnen geven. (26:8,9)
En Jezus vond dat
goed! Ja, onmiskenbaar neemt Hij het voor de vrouw op. Hij prijst haar:
Ze heeft iets goeds voor mij gedaan (26:10)
In de lijn van Zacharia 11 zou je kunnen zeggen, dat de Heer zich door die vrouw wél naar waarde geschat voelde. Het zal dan ook niet toevallig zijn dat Judas zijn besluit juist op
dit moment neemt. Is er toen iets bij hem geknapt? Verschrompelt Jezus hiermee tot een waardeloze verlosser? We weten het niet. Anders dan Johannes in zijn evangelie (zie Johannes 12:4-66) zegt Matteüs niets over zijn motieven. Maar hij maakt in elk geval duidelijk, dat hij met Jezus breekt als die
dit bedrag voor zichzelf claimt. Daar zit iets onnoemelijk duisters in. En tegelijk wijst Matteus – anders dan Johannes! – erop, dat alle andere leerlingen tot op zekere hoogte met hem meevoelen. Immers, ook zij nemen afstand tot die vrouw. En dus: als je Judas inktzwart afschildert, moet je grijstinten gebruiken voor de andere leerlingen. En als Jezus naar Judas keek, om te zien waar hij gebleven was, dan zag hij in de verte eerst
hen staan. Ze nemen als het ware een positie in halverwege de afstand tussen onze Heer Jezus en Judas.
Het eerste gebod
Zo komt met hernieuwde kracht de vraag op ons af wat onze positie is. Nemen wij echt zo veel afstand tot Judas als we zouden willen? Of staan ook wij ergens halverwege hem en de Heer? De vraag is, met andere woorden, hoeveel Jezus ons waard is. Ook wij zullen ermee in het reine moeten komen, dat Jezus het goed vond dat dat geld niet aan de armen besteed werd maar aan Hem. Dat heeft werkelijk iets verbazingwekkends. Wij kennen Hem immers allesbehalve als een ijdeltuit, als iemand die zichzelf interessant vindt. Vanwaar dan deze onverwachte bijval voor de actie van die vrouw? Ik zou zeggen dat wij het hier moeten hebben over het eerste gebod. De leerlingen brengen het tweede ter sprake: zorg voor de armen – het liefhebben van de naaste. Maar daarmee is niet alles gezegd. Er is ook het eerste gebod: de liefde tot God, Matteüs 22:36-40. God kan ons leven claimen en contact met ons maken, zoals geen mens dat kan. Ik denk aan psalm 73:25,28:
Wie buiten u heb ik in de hemel? Naast u wens ik geen ander op aarde. … Bij God te zijn is mijn enig verlangen, mijn toevlucht vind ik bij God, de HEER.
Wat je die vrouw ziet doen, is dit toepassen op de Heer. Ze zoekt haar toevlucht tot Hem. ‘Mijn Jezus… mijn redder’ (Hemelhoog 603) Het is alsof ze met deze daad zegt: ‘Let op. Dit is de uitzonderlijk waardevolle parel, waarvoor ik alles wil verkopen wat ik heb.’ (Matteüs 13:45,46) Jezus zelf verwijst naar zijn sterven, door deze zalving te betrekken op zijn begrafenis, 26:12. Misschien nóg sprekender is zijn zinspeling op het ‘goede nieuws’, letterlijk ‘het evangelie’ dat in de hele wereld verkondigd zal worden, 26:13. Opmerkelijk is, dat het woord ‘evangelie’ door Matteüs steeds betrokken wordt op het koninkrijk van God, zie 4:23; 9:35; 24:14. Hier, in hoofdstuk 26, betrekt Jezus het op
zichzelf, op de onmetelijke waarde die zijn lijden en sterven voor ons heeft.
Een les
Zó valt de zalving van Jezus met die uiterst kostbare olie op haar plaats. Wij krijgen hier een les in het naar waarde schatten van onze Heer. Daarbij kun je allereerst denken aan een aansporing om het sociale niet uit te roepen tot de enige, de allerhoogste waarde in het leven. Want hoe belangrijk het tweede gebod ook is – het eerste valt daar niet mee samen. Er is niet alleen het sociale; er is ook de relatie tot onze God. Ook daarin hebben wij te investeren, met onze tijd én met ons geld. Niet alleen de koffieruimte in onze kerk is belangrijk. De stilteruimte is dat óók. Het is goed om veel geld te geven voor de nood in de Derde Wereld. Het is even gepast om flinke bedragen te spenderen aan de eredienst. Zo is het de bedoeling dat wij in ons uitgavenpatroon uitdrukking geven aan onze hoogachting van onze Heer. Maar er is nog een tweede manier om hem naar waarde te schatten. Dat is: door onze religieuze verwachtingen te richten op Hém. Jezus maakt er in deze geschiedenis aanspraak op, dat Hij deel heeft aan het alles te boven gaande mysterie van God zelf. Deze vrouw brengt met haar zalving als het ware eens en voorgoed een uithangbord aan waarop staat: ‘Deze Jezus, de gekruisigde, is jouw en mijn redder, is: God met ons.’ Ze heeft het geheim gezien, dat Judas ontging, en waar de andere leerlingen ook nog maar zo moeilijk toegang kregen. Misschien heeft ze ook wel meer gezien dan u en ik, deze vrouw, van wie we de naam niet eens kennen. Wie Jezus is en wat Hij betekent – het is en blijft een ontzaglijk geheim. Dat in Hem God zelf zijn reddende hand naar ons uitsteekt: Judas laat zien dat je er zomaar aan voorbij kunt lopen. Let daarom op dit uithangbord. Déze vrouw heeft Jezus naar waarde geschat. Zo nodigt zij ons ertoe uit om, misschien hernieuwd, ons vertrouwen op Hem te stellen.
Hoe sloeg ik ooit uw woorden
weerspanning in de wind,
wilde niet zien of horen
hoezeer ik werd bemind.
Al ben ik U onwaardig,
mijn toevlucht is uw naam,
mijn redder, mijn genade –
o Jesu, zie mij aan.
(Liedboek. Zingen en bidden in huis en kerk 562)
Amen.
N.B. Indien U een preek anders dan voor uzelf wilt gebruiken, stelt ds. van der Dussen een e-mailbericht aan hem op prijs. Wil hem ook vermelden als bron van de preek.