En dáár gaat Paulus dus tegenin.
Met die laatste woorden haakt hij ook in op de al genoemde uitspraak van de Korintiërs.
Geweldige uitspraken zijn dit. Ze maken het aardse, concrete, lichamelijke leven zinvol. Durf het hem eens na te zeggen:
De Heer is er voor het lichaam!
De Heer is in ons lichaam geïnteresseerd. Als God een verbond met ons sluit, dan heeft Hij ons concrete, aardse leven op het oog. Vandaar ook de belofte van de opwekking: God vindt dat aardse leven van ons zo belangrijk dat hij het ooit uit de dood zal terughalen!
Veelzeggend is ook vers 15:
Uw lichaam is een deel van het lichaam van Christus.
Met ons volle mens-zijn dragen wij bij aan de opbouw van de gemeente. Wat zou er van de kerk terecht komen het alleen een samenzijn van ‘zielen’ was?! Nee, Christus wil verbonden zijn met mensen die op een ladder kunnen staan en orgel spelen, die in de crèche de kindertjes luiers omdoen en op de preekstoel hun mond opendoen! Het lichaam van Christus heeft betrekking op concrete, aardse mensen! Maar dat betekent wel: hard werken. Want die gierende hormonen, die zijn er inderdaad ook. En die dringende behoefte aan slaap op zondagmorgen kan er zomaar toe leiden dat je de kerkgang overslaat. Dan staat het lichamelijke de opbouw van het lichaam van Christus ineens in de weg. …. Laten we het dus niet mooier maken dan het is, en erkennen dat de Korintiërs een punt hebben. Dat het lichaam er voor de Heer is – dat gaat niet vanzelf. Juist doordat we als lichamelijke mensen met al onze vezels verbonden met de wereld om ons heen, zijn we ook verbonden met de zonde in deze wereld. We maken deel uit van een zondig systeem, en daar maken we ons niet gemakkelijk uit los. Je lichaam, je aardse leven aan de Heer wijden: dat komt neer op een totale
bekering. Zo spreekt Paulus erover in Romeinen 6:
Laat de zonde dus niet heersen over uw sterfelijk bestaan, geef niet toe aan uw begeerten. Stel uzelf niet langer in dienst van de zonde als een werktuig voor het onrecht, maar stel uzelf in dienst van God. (Romeinen 6:12,13)
Zo krijgt het aardse leven inderdaad een verheven zin: alles wat je kunt met je handen en je benen, je mond en je ogen, krijgt eeuwigheidswaarde als je het in dienst stelt van God. Maar dan moet er wel gestreden worden tegen de al die driften en begeerten die een heel andere kant op bewegen. Paulus gaat zelfs zo ver om deze bekering als een soort
opstanding te betitelen, Romeinen 6:13:
Denk aan uzelf als levenden die uit de dood zijn opgewekt en stel uzelf in dienst van God als een werktuig voor de gerechtigheid.
Deze ‘opstanding’ heeft alles te maken met de opstanding van Christus. Zoals ons zondige ik met Hem bezweken is aan het kruis, zo staat er met Hem een nieuwe mens op uit de dood, Romeinen 6:6-8. Zo gezien begint onze ‘opstanding’ nu al: je gebruikt je lichaam niet meer voor hoererij en corruptie, voor de bevrediging van behoeften en begeerten, maar zet het in voor de Heer! En de grote opstanding straks, aan het eind der tijden, zal dus ook inhouden dat die vernieuwing dan volkomen zal zijn. Pasen loopt daarop uit, dat wij in niets meer vervallen zullen zijn aan kwaad, maar in verbondenheid met een nieuwe aarde geheel nieuwe, prachtige mensen zijn. Dat begint dus nu al, in de kracht van de Geest. Maar het is nog vallen en opstaan. De totale vernieuwing van de opstanding, daar is nog het wachten op. Maar die kun je dan ook met
blijdschap verwachten. Nog eens: wees niet bang dat u straks als mens wordt afgeknot tot een engelachtig, ijl wezen. Geen sprake van. De Heer is er voor het lichaam. Hoe het precies zal zijn weten we niet. Maar dat het aards zal zijn, en dat we met al onze vezels verbonden blijven met de aarde, maar dan zonder zonde – dat staat vast. Zo houdt de belofte van onze opstanding in, dat wij ons aardse leven niet hoog genoeg kunnen waarderen: nu al, en straks helemaal.
Amen.