Preek over Maleachi 3:6-12

2012-11-11 v.m.

Ds. A. van der Dussen

God bestelen en Hem uittesten

Liturgie:

♪ E127 – Laten wij nu samen
♪ Gezang 350
Deuteronomium 14: 22-29 en Maleachi 3 :6-12
♪ Gezang 62: 2, 3
♪ Psalm 112: 3
♪ E194 – Zie de zon, zie de maan

Een extra domper?

Toen ik afgelopen week een keer het journaal gezien had, kreeg ik twijfels over de tekstkeuze van vanmorgen. Veel mensen leven met de dreiging van verlies van koopkracht. Voor sommigen is dat gemakkelijk te overkomen. Maar voor anderen… Er waren sombere berichten over het voortduren van de crisis: het gaat nog jaren duren voor er een begin van herstel van de economie te verwachten is. President Obama heeft na zijn herverkiezing geen tijd om lang feest te vieren: hij moet aan de slag om te voorkomen dat Amerika in een begrotingsravijn valt. Ook in dat deel van de wereld staan de zaken er economisch gezien niet goed voor. Bij zulk drukkend nieuws zou ik u een hart onder de riem willen steken. Maar wat doe ik: ik preek over het bestelen van God. Het is alsof zo in de kerk een extra domper wordt gezet. Immers, nu komt als het ware ook de Here God nog wrevelig zijn beklag doen: “Jullie bestelen Mij!”

Zegen in overvloed

Daarom ben ik de tekst nog eens kritisch gaan lezen. Waarom had ik ‘m eigenlijk uitgekozen voor deze catechesezondag, waarop we ook danken voor gewas en arbeid? Komt een profeet ons met deze spreuk om de oren slaan, of gaat het hem ook hier om de goede boodschap dat God ons in Christus genadig is? De tekst herlezende kwam ik tot de conclusie: “Beiden!” Zeker: de profeet is kritisch, want de Here God is kritisch. Hij klaagt er inderdaad over dat Hij zich bestolen voelt, en daar hebben wij goed naar te luisteren. Maar bij monde van de profeet Maleachi belooft de Here God ook iets, en dat liegt er niet om: Hij belooft zegen in overvloed (vers 10). Dat betekent, dat ik mijn werk vanmorgen niet goed doe als u gedeprimeerd de kerk verlaat. Dit refrein moet in uw hoofd doorzingen, als u straks al die akelige journaals weer ziet: zegen in overvloed! Zo gezien wil deze preek de boodschap van een tijdje geleden opfrissen, die over de overvloed van liefde en trouw die de Here Jezus brengt (Johannes 1:16,17). Werkelijk, in Christus wil God ons met een overvloed van goedheid tegemoet komen. Daar loopt ook de preek van vanmorgen op uit.

Vloek

Die belofte doet de HEER aan een volk dat tijden van vloek doormaakt, vers 9. Daarmee wordt concreet bedoeld: misoogsten ten gevolge van droogte en van een sprinkhanenplaag, vers 11. Inderdaad was de tijd waarin deze profeet optreedt – de onrustige periode die volgde op de herbouw van de tempel, 520 - 516 – gekenmerkt door economische en sociale problemen, vgl. Nehemia 5. Crisis – ook toen! En wat zegt de HEER dan? “Het is crisis omdat jullie Mij bestolen hebben!” Concreet: ze hebben de tienden niet afgedragen, 3:8b,9. In de wet van Mozes was vastgelegd dat de Israëlieten jaarlijks 10% van hun oogst en welvaart zouden afstaan aan de HEER, Leviticus 27:30. In Deuteronomium 14:22-29 wordt een levendig beeld geschetst van de concrete gang van zaken. De Israëlieten dienen zich te verzamelen in het heiligdom in Jeruzalem. Zij mogen de tienden gebruiken om daar een feestmaal aan te richten. Belangrijk is dat ook de Levieten in die feestvreugde delen, vers 27. Die hadden immers zelf geen akker of weidegrond. Als tempeldienaren hadden ze ook geen tijd om die te bewerken. Ze waren voor hun levensonderhoud afhankelijk van giften, vgl. Numeri 18:21. Zo gezien droeg de afdracht van de tienden bij tot het in stand houden van de tempeldienst. In onze tijd zouden we zeggen: een deel van die 10 % is bestemd voor de financiën van de kerk. Maar in Deuteronomium 14:28 en 29 wordt daaraan nog iets toegevoegd. Eens in de drie jaar kwamen de tienden geheel ten goede aan de Levieten, én aan anderen die waren aangewezen op giften: vreemdelingen, weduwen en wezen (vgl. 226:12). Overgebracht in onze tijd: de tienden gaan voor een deel ook naar ‘goede doelen’. Ik geef een voorbeeld. Stel, je hebt gespaard voor een i-Pod. Daar gaat aardig wat geld in zitten. Wat houdt nu de wet op de tienden in? Dat je 10% van het bedrag dat je gespaard hebt weggeeft aan de kerk en aan goede doelen. Snijd je dan jezelf niet in de vingers? Daar hoef je niet bang voor te zijn. De Here God belooft de Israëlieten namelijk dat Hij hen rijk zal zegenen als zij de tienden afstaan, 14:29b. Ze kunnen het gerust wagen, om consequent 10% van hun inkomsten aan Hem ter beschikking te stellen, door geld vrij te houden voor de Levieten en de armen. Er rust zegen op die vrijgevigheid. Omgekeerd ook: als je de tienden niet voor de HEER apart legt, zal Hij zijn zegen van je wegnemen. Dat hebben de Israëlieten in de tijd van Maleachi ondervonden. De HEER zegt: “Is het een wonder dat jullie een tijd van vloek doormaken? Jullie hebben Mij en je naaste tekort gedaan. Dáár rust geen zegen op. Laat deze tijd van vloek jullie dus tot inkeer brengen. Geef Mij weer waar Ik recht op heb. Dan pas mogen jullie zegen verwachten.”

God bestolen?

Economische crisis als vloek. Geldt dat ook in onze tijd? Denk daar maar eens over na, en ook over dat ‘bestelen van God’. Dat is een krachtige en ook verrassende uitdrukking. God heeft immers niets van ons nodig; Hij is niet op onze goederen en gelden aangewezen. Zie Psalm 50:12,13:

Had Ik honger, Ik zou het je niet zeggen,
van Mij is de wereld en wat daar leeft.
Eet Ik soms het vlees van stieren
of drink Ik het bloed van bokken?

Toch weet Hij zich door ons tekort gedaan als wij Hem onthouden wat Hij van ons vraagt. Het raakt God zélf als de tempel en de kerk geld tekort komen. Het raakt Hem óók wanneer de armen tekort komen. De Here God gaat zo pal naast de armen staan, dat wanneer hun tekort wordt gedaan, Hij zichzelf bestolen weet! Vgl. Spreuken 14:31:

Wie een verschoppeling onderdrukt, beledigt zijn schepper,
wie zich over een arme ontfermt, eert Hem.

Zie ook Matteüs 25:31-46: wij ontzeggen onze Heer Jezus voedsel, kleding, zorg enzovoorts, als wij zijn onaanzienlijke broeders en zusters tekort doen. Kun je nu zeggen dat onze westerse wereld in een crisis gekomen is, doordat zij niet genoeg over had voor Hem en voor de naaste? Het is riskant om massief te oordelen en te zeggen: “Wij in het welvarende Westen hebben niet genoeg gegeven voor de kerk en voor goede doelen!” Hoe gemakkelijk doen wij dan individuen en groepen onrecht. Maar in het groot gezien is het onmiskenbaar waar, dat heel erg veel mensen in de rijke westerse samenleving geen cent meer geven voor de kerk, figuurlijk en letterlijk. Ook is het waar, dat wij ons in het Westen meer toegeëigend hebben dan waar we recht op hadden. In Azië weet men het allang: “Als wij, met onze miljarden mensen, even lux willen leven als jullie, gaat de planeet eraan. Dat kan de aarde niet hebben. Maar waarom jullie wel en wij niet? Mogen we misschien eindelijk eens wat eerlijker gaan delen?” De economische crisis als vloek, omdat het Westen onvoldoende investeerde in het dienen van God, en al te inhalig was? Denk er eens over na tijdens het nu volgende meditatief moment, dat we afsluiten met het zingen van gezang 62:2,3.

God uittesten

Wat moet Israël doen in een tijd van vloek, als de oorzaak daarvan blijkt te liggen in de weigering om de tienden af te staan? Alsnog de tienden geven – dat is natuurlijk niet aantrekkelijk. Dat kan beter wachten tot er weer goede oogsten zijn. En toch zegt de HEER tegen Israël: “Nee, niet wachten. Nú afstaan!” Hoe kan Hij dat zeggen? Weet Hij dan niet van de nood van het volk? Ach, natuurlijk weet Hij daarvan. Maar altijd weer in de Bijbel vind je dit verrassende dat de HEER ons aanmoedigt om dat te doen wat eigenlijk niet kan: weggeven van je armoede. De weduwe van Sarefat deed het, I Koningen 17:13-16, en de weduwe die gaf van haar armoede, Lucas 21:1-4. Maleachi moedigt het volk aan precies hetzelfde te doen: tien procent van wat hun schrale akkers opbrengen afstaan aan de HEER. Hij zegt erbij: “Dat gaat goed komen. Vertrouw er maar op dat jullie door de HEER dan rijk gezegend zullen worden.” Hij noemt dat: het ‘op de proef stellen’ van de HEER. Daarmee bedoelt hij, dat Israël de proef op de som moet nemen, Hem maar eens moet uittesten. Als God dingen belooft en dingen van je vraagt: doe wat Hij zegt – eerder zul je nooit weten hoe betrouwbaar God is. Het is alsof wij over een eng bruggetje moeten lopen dat een afgrond overbrugt. God zegt: “Doe het maar. Ik vang je hoe dan ook op en zorg dat je aan de overkant komt.” Hoe weet je dat het goed afloopt? Door het te doen! Test de HERE God maar uit – eerder zul je niet weten wat zijn beloften waard zijn. Dat geldt eigenlijk van heel het christelijk geloof. Je krijgt nooit bewijzen vooraf, dat het waar is wat ons in de Bijbel in het vooruitzicht wordt gesteld over de opstanding uit de doden en de schepping van een nieuwe hemel en een nieuwe aarde. Als je op die ‘bewijzen’ wacht voor je de stap zet om als christen te leven, zul je nooit in beweging komen. Nee, De waarheid van het evangelie zal zich alleen voor ons ontsluiten en manifesteren, wanneer wij het erop wagen achter onze Heer Jezus aan te gaan.

Vertrouwen

Concreet: ook in tijden van economische crisis vraagt de HERE God van ons dat wij de kerkelijke financiën op orde houden en dat wij sociaal zijn en blijven. Ook in tijden dat de broekriem moet worden aangehaald vraagt Hij ons vrijgevig te blijven. Of dat betekent dat wij allen verplicht zijn de tienden te geven? Dat is de vraag. Immers,van veel oudtestamentische wetten geldt dat ze qua strekking nog wel gelden, maar niet meer letterlijk hoeven te worden toegepast. Denk aan het sabbatsgebod, en aan het verbod op het eten van onreine spijzen. Nu de werkelijkheid van Christus gekomen is, krijgen de geboden om rust te houden en om rein te zijn een andere uitwerking (Kolossenzen 2:16,17). Zo lijkt het er ook voor te staan met de wet op de tienden. Uit het Nieuwe Testament kan niet worden afgeleid dat die wet in zijn letterlijke betekenis nog steeds van kracht is. Het behoort tot de christelijke vrijheid van ieder christen om zelf de percentages te kiezen, als het gaat om giften voor de kerk en voor goede doelen. Menig christen kiest vrijwillig voor de tienden. In onderling gesprek kunnen we elkaar ook warm daarvoor maken. Maar dat is iets anders dan dat we het aan elkaar mogen opleggen. Duidelijk is wel, dat de strekking van de wet op de tienden ook voor christenen onverminderd geldt. De Here God moedigt ons aan om altijd en in alle omstandigheden vrijgevig te blijven – ook in tijden van crisis en tekort (vgl. II Korintiërs 8:1-6). Dat kan een avontuur lijken. Maar christen zijn is ook een avontuur. Het is het avontuur van vertrouwen. Denk aan de Pinksterpreek over I Timoteüs 1:7, waarin ik u voorhield dat de Geest die over ons is uitgestort geen Geest van lafhartigheid is. De Geest stimuleert ons om moedig te zijn in het geloof! Vertrouw je toe aan de HEER, en durf in dat vertrouwen de dingen te doen die Hij vraagt. Zijn beloften liegen er niet om: “U zult er wel bij varen als u God en uw naaste niet tekort doet.” Kortom – ons staat één ding te doen: God uittesten.
Amen.

Notities


  1. Bijzonderheden

    • De naam van de profeet ‘Maleachi’ betekent: ‘mijn boodschapper’. Zie 3:1. Sommige uitleggers denken daarom dat ‘Maleachi’ geen eigennaam is. Hij treedt op na de herbouw van de tempel, 520-516 voor Christus. Mogelijk was hij een tijdgenoot van Nehemia, die in 445 voor Christus in Jeruzalem aankwam.
    • Karakteristiek voor dit laatste boek van het Oude Testament is, dat het steeds discussies tussen de Heer en zijn volk weergeeft. Zie 1:6-8; 2:13-16; 3:6-12; 3:13-18.
    • In 3:6-12 komt een opvallende woorspeling voor. Het woord dat de NBV met ‘bestelen’ vertaalt is verwant aan de naam ‘Jakob’, vers 6. Die naam wordt wel vertaald met ‘bedrieger’, vgl. het woordspel in Jeremia 9:3.
    • Over ‘vloek’ (3:9) gaat het ook in 1:14 en 2:2. Uitgebreide aandacht voor het thema ‘zegen’ en ‘vloek’ is er in Deuteronomium 28.

  2. De tienden
    Op meer dan één plaats schrijft de wet van Mozes het geven van de tienden voor. Zie bijvoorbeeld Leviticus 27:30 en Deuteronomium 14:22-29. Opmerkelijk is dat de tienden volgens Numeri 18:21 ertoe dienen dat de Levieten in hun levensonderhoud kunnen voorzien. Volgens Deuteronomium 26:12 komen zij ook aan de armen (vreemdelingen, weduwen en wezen) ten goede. In het Nieuwe Testament worden de tienden niet voorgeschreven. Wel wordt beschreven dat de Farizeeën zich aan deze wet hielden, zie Lucas 18:12.
    J. Douma schrijft: “Er zijn kerkelijke gemeenschappen die het geven van de tienden ook nu nog als eis stellen. Is dat terecht? We moeten in rekening brengen dat de tienden onder Israël vrijwel de enige soort belasting vormden die de Israliet schuldig was. … Wij betalen vaak hoge belastingen aan de staat en moeten daarnaast dan offervaardigheid op kerkelijk gebied tonen.” (De tien geboden III, 87)

    Gespreksvraag

    Wat vind je van de suggestie dat ook christenen er goed aan doen de tienden te geven?

  3. God uittesten
    Het woord ‘uittesten’ is een weergave van wat de NBV noemt ‘God op de proef stellen’, Maleachi 3:10. In psalm 81:8 gaat het over het omgekeerde, dat God zijn volk op de proef stelt. Zie daarvoor ook II Korintiërs 8:2; Jacobus 1:1,2; I Petrus 1:6,7. Vaak treffen we in het Oude Testament de vertaling ‘toetsen’, ‘beproeven’ of ‘keuren’ aan. Zie bijvoorbeeld Jeremia 6:27; 17:10; Psalm 17:3; 66:10; 139:23. Slechts een enkele keer gebruikt het Oude Testament dit woord als het gaat over het ‘keuren’, ‘op de proef stellen’ van God.
    Vaker gaat het in de Bijbel over het ‘verzoeken’ van God en van Jezus. Zie Exodus 17:2 en 7; Numeri 14:22; Jesaja 7:12; Matteus 16:1; 19:3. Dat wordt als een zonde gezien. Verwarrend is dat de NBV dan ook vaak kiest voor de vertaling ‘op de proef stellen’.

    Gespreksvraag

    Welk verschil zie je tussen het goede ‘God op de proef stellen’ (Maleachi 3!) en het verkeerde ‘God verzoeken’?
    Hoe kun je God op de goede manier uittesten?

N.B. Indien U een preek anders dan voor uzelf wilt gebruiken, stelt ds. van der Dussen een e-mailbericht aan hem op prijs. Wil hem ook vermelden als bron van de preek.