Preek over Ester 4
2012-09-09 v.m.
Ds. A. van der Dussen
Is er meer?
Liturgie:
♪ E158 – U bent mijn schuilplaats, Heer
♪ Psalm 150
Psalmen 72: 1, 2, 7, 12 - 15
♪ Psalm 72: 4
Esther 4
♪ Gezang 479: 3, 4
♪ E153 – Sing Halleluja to the Lord
De vraag
“Is er meer?” Het Evangelisch Werkverband binnen de PKN moedigt christenen aan om over die vraag met mensen in gesprek te gaan. Het is een vraag naar zingeving:
- Is er meer dan werken, met vakantie gaan, werken, met vakantie gaan…?
- Is er meer dan geboren worden, sterven, geboren worden, sterven, geboren worden…?
- Is er meer dan ‘wij zijn ons brein’?
- Is er meer dan lawaai, lawaai, lawaai, druk, druk, druk, haast, haast, haast?
- Is er meer dan toeval?
- Is er meer tussen hemel en aarde?
Aangenomen wordt dat veel mensen in Nederland zich die vraag stellen. Christenen worden gestimuleerd om naast die mensen te gaan staan in hun zoeken en tasten naar iets dat hoger, en dieper, en wezenlijker is dan het alledaagse leven. Misschien kan op die manier het christelijk geloof op een natuurlijke manier ter sprake worden gebracht. In deze preek wil ik de handschoen opnemen en u uitnodigen om die vraag voor uzelf te stellen. Daartoe steek ik in bij het bijbelboek Ester. Daarin wordt de naam van God geen een keer genoemd, maar wordt wel gezinspeeld op tekenen van zijn aanwezigheid die erop wachten verstaan te worden (gezang 479:4). Ik vraag uw aandacht voor een uitspraak van een van de hoofdpersonen in het verhaal, de Jood Mordechaï. In een radeloos makende situatie geeft hij zijn pleegdochter koningin Ester te verstaan, dat er inderdaad wel eens meer zou kunnen zijn dan toeval en menselijke plannenmakerij, 4:14b:
Wie weet ben je juist koningin geworden met het oog op een tijd als deze…
Wie weet
In deze uitspraak klinkt verbazing door, verbazing over het feit dat Ester koningin was geworden. Dat mag inderdaad opzienbarend heten, te meer daar van een merkwaardige samenloop van omstandigheden sprake is. Aan de ene kant is er dat sprookjesachtig verhaal van een Joods meisje dat de ‘first lady’ wordt in het Perzische rijk. Mordechaï’s pleegdochter wordt aangesteld als opvolger van de in ongenade gevallen koningin Wasti, nadat zij vanwege haar oogverblindende schoonheid was uitgeroepen tot een soort ‘miss World’ (Ester 1 en 2). Aan de andere kant is er een al even bizarre promotie: de ‘jodenhater’ Haman (zie Ester 3:10) krijgt in datzelfde rijk de belangrijkste politieke functie, 3:1. Anno 470 voor Christus werkt hij vanuit deze machtspositie aan een soortgelijk duivels plan als later Adolf Hitler: hij lijkt onstuitbaar in zijn drang om de Joodse populatie in zijn rijk te vernietigen, 3:6. Een Jodin aan een hof dat zo antisemitisch voor de dag komt – dat is werkelijk verbazingwekkend. Toeval? Of – is er meer? In de woorden van Mordechaï klinkt ook verwachting door. De toestand schijnt uitzichtloos te zijn. Maar staat er misschien toch een deur op een kier? Biedt die vreemde samenloop van omstandigheden soms toch hoop? Kunnen de bedreigde Joden profijt trekken van Esters aanstelling? Nee, Mordechaï is niet vertwijfeld, eerder vol verwachting: “Wie weet…!”
Iedereen weet
Dat sprankje hoop van Mordechaï spreekt allerminst vanzelf. Want de mogelijkheden van Ester als ‘first lady’ zijn beperkter dan het lijkt. In elk geval loopt ze groot risico als ze zou doen wat Mordechaï wil: naar de koning gaan, hem om genade smeken en bij hem voor haar volk pleiten (4:8). Want ze mag dan honderd keer koningin zijn – ook zij heeft niet het recht zich ongevraagd bij de koning te melden. Het zou haar dood kunnen betekenen, 4:11:
Alle dienaren van de koning en de inwoners van alle provincies van het koninkrijk weten dat er maar één wet geldt voor iedere man of vrouw die zonder ontboden te zijn naar de koning gaat en in de binnenhof komt en in de binnenhof komt: die persoon wordt ter dood gebracht.
Treffend is dat Ester haar pleegvader aanspreekt op iets dat algemeen bekend is:
iedereen weet van die wet, die het zelfs de koningin verbiedt zich uit eigen initiatief aan de koning te presenteren. Dit
iedereen weet staat pal tegenover het wie weet van Mordechaï. Ester toont zich de realist, die zich het hoofd niet op hol laat brengen door romantische fantasieën.
Vertrouwen
Het is een opvallend verschil tussen die twee. De een vat moed, vanuit zijn verbazing over de loop der gebeurtenissen; de ander ziet op de harde feiten en wordt bang, bang om te doen wat ze zou moeten doen maar wat haar dood zal betekenen. Vanwaar dit verschil? Wat heeft Mordechaï dat Ester niet heeft? Waar komt het vandaan, dat hij ‘wie weet…’durft te zeggen en Ester niet? Het is in onze cultuur gangbaar geworden, om mensen die zich de vraag stellen of er meer is, een religieuze aanleg toe te dichten. Maar het verhaal van Mordechaï en Ester gaat een andere kant op. In Ester 4:14a doet Mordechaï een uitspraak waaruit een rotsvast vertrouwen blijkt:
Als jij nu je mond niet open doet, nu het moment daar is, komt er van een andere kant wel uitkomst en redding voor de Joden.
Mordechaï weet het dus zeker: er komt redding! Maar waar denkt hij precies aan als hij zegt ‘van een andere kant’? Wat heeft hij concreet voor ogen? Op die vraag krijgen we geen rechstreeks antwoord. Maar het lijkt erop dat hij zo vol vertrouwen kon spreken, omdat hij de Bijbelse geschiedenis kende, de verhalen van Jozef die ontsnapte uit de gevangenis, en van de Israëlieten die ontsnapten aan de farao, en van David die ontsnapte aan Saul. Je
moet welhaast geloof hechten aan de Bijbelse geschiedenis, om er zo rotsvast van overtuigd te zijn dat er redding komt. En misschien is het ook wel dankzij die verhalen, dat Mordechaï zoveel moed ontleent aan die wonderbaarlijke toevalligheid dat Ester net nu koningin is geworden. Ja, door die verhalen ga je anders kijken. Dan vallen dingen je eerder op. Je wordt gevoeliger voor het diepere en hogere. Zo werkt het verhaal over de opstanding ook. Je leert kijken met andere ogen. Je bent bedacht op verrassingen. Zou dit alleen maar toeval zijn? Of is er meer? Wie weet….
Doen
En toch – hoe gauw steekt twijfel de kop op. Want je kunt je ook dingen verbeelden – toch?
Bewijs maar eens dat er meer is… Dit Bijbelverhaal wijst een bijzondere weg om aan die twijfel te ontkomen: de weg van het
doen. Mordechaï zegt tegen Ester, 4:14:
Als jij nu je mond niet open doet, nu het moment daar is, komt er van een andere kant wel uitkomst en redding voor de Joden. Maar jij en je vaders familie komen dan om.
Met andere woorden: als Ester nu niets doet,
is er ook niet ‘meer’. Omgekeerd: pas als zij daadwerkelijk naar de koning gaat, zal zij merken of er werkelijk ‘meer’ is. Dit is een motief dat in de Bijbel vaak te ontdekken is. Theoretische bewijzen voor de waarheid zijn er niet. De waarheid zal pas voor je oplichten, als je in het geloof stappen zet. Zo plaatst Mordechaï Ester voor de keuze. Óf ze blijft bevangen door angst, en dan de reddeloosheid van Gods afwezigheid over zichzelf afroepen. Óf ze neemt het risico, en zal dan merken dat ze gered zal worden door het geloof (vergelijk Matteüs 9:22). Ester kiest voor dat laatste. Ze is bereid het risico te nemen, onder de voorwaarde dat er een biddend thuisfront achter haar staat. Ze zegt tegen Mordechaï, 4:16:
Roep alle Joden die in Susa wonen bij elkaar en vast voor mij: eet niet en drink niet, overdag niet en ’s nachts niet, drie dagen lang. Ook ik zal op die manier vasten met mijn dienaressen. En na die voorbereiding zal ik naar de koning gaan, al is dat tegen de wet. Moet ik omkomen, goed, dan zal ik omkomen.
Zo wordt het bevrijdende antwoord op de vraag ‘is er meer?’ uiteindelijk alleen aan hen gegeven die gelovig zeggen ‘wie weet’! Het is een vraag die uitnodigt om te handelen. Ga bidden. Doe iets moedigs. Ga duwen tegen die deur die misschien op een kier staat. Eerder zul je nooit weten of er meer is.
Jij, de ander en de kerk
Het is maar goed dat Mordechaï op Ester inpraatte. Hoe zou zij anders ooit hoopvoller tegen de donkere werkelijkheid hebben kunnen aankijken? Het is ook maar goed dat hij zijn punt meer vragend dan betogend maakte. Hij sloeg niet met de vuist op tafel. Hij zei niet tegen Ester: “Er is geen discussie meer mogelijk. Dit is de hand van God!” Nee – hij sprak voorzichtiger. Juist zo nodigde hij haar uit om anders tegen de dingen aan te kijken. Daarom is het goed, als soms iemand anders jou op de dingen attent maakt en zegt: ‘Is dat niet bijzonder? Zou dat alleen maar toeval zijn? Of is er meer? Wie weet, is dit een spoor van…” Of omgekeerd – misschien is het aan jou om tegen een ander te zeggen: “Is er misschien meer…? Wie weet, heeft dat wat jou nu overkomt iets te betekenen.” Het is ook maar goed dat de kerk de verhalen van de Bijbelse geschiedenis blijft vertellen. Want er is geen betere voedingsboden voor vertrouwen en verwachting dan het luisteren naar de verhalen van Jozef, en Israël in Egypte, en David, en Jezus.
Amen.
N.B. Indien U een preek anders dan voor uzelf wilt gebruiken, stelt ds. van der Dussen een e-mailbericht aan hem op prijs. Wil hem ook vermelden als bron van de preek.