Preek over 1 Petrus 5:1-4

2012-05-13 v.m.

Ds. A. van der Dussen

 

Liturgie:

♪ E189 – Wij hebben weet van een genade
♪ Psalm 81:1, 4 ,8
Ezechiël 34:1-11; 1 Petrus 5:1-4
♪ Psalm 79: 5
♪ Gezang 437
♪ E9 – Apostolische Geloofsbelijdenis

De Goede Herder en ouderlingen en diakenen

Als christen kun je er wel eens van dromen dat je de Heer Jezus dicht bij je hebt. Wat zou het bijzonder zijn als je Hem zelf kon raadplegen en als Hij je zou bemoedigen, of de weg wijzen, of bijsturen. God kent die behoefte van ons. Verrassend genoeg voorziet Hij daarin volgens het Nieuwe Testament door vertegenwoordigers van Christus te zenden. Namens Jezus, en in zijn Naam, komen mensen ons bemoedigen en de weg wijzen en bijsturen. Dat geldt in de eerste plaats van de apostelen. Jezus zegt tegen hen:

Zoals de Vader Mij heeft uitgezonden, zo zend Ik jullie uit. … Als jullie iemands zonden vergeven, dan zijn ze vergeven; vergeven jullie ze niet, dan zijn ze niet vergeven.” (Johannes 20:21,23)

Maar de kring wordt breder getrokken. In zijn eerste brief spreekt de apostel Petrus de oudsten van de gemeente aan als zijn collega’s. Hij roept hen vervolgens op, Gods kudde te hoeden, in afwachting van de verschijning van de hoogste herder (I Petrus 5:1,2,4) Daarmee ziet hij de oudsten dus in de functie die Jezus zelf uitoefent: die van de Goede Herder! Met andere woorden: wil je iets merken van de zorg van de Goede Herder? Ontvang dan met open armen de ouderling, de predikant en de diaken. Zij vertegenwoordigen Hem. Namens Hem, en in zijn Naam, hoeden zij de kudde, en wijzen zij je de richting waarin Hij je het leven in al zijn volheid schenkt, Johannes 10:10.Daarom praten wij niet over een bijzaak, wanneer we het in deze dienst hebben over het werk van ouderlingen en diakenen. Het gaat over een van de manieren waarop wij onze Heer Jezus kunnen ontmoeten. God zendt ons ouderlingen, predikanten en diakenen om ons iets van de Goede Herder te laten ondervinden.

Ontslag

Het klinkt bijna te mooi om waar te zijn. Want in de praktijk is toch het bezoek van een stuntelende ouderling niet te vergelijken met de zorg van Hem die de Goede Herder zelf is? Erger nog: soms doen ouderlingen en diakenen en dominees dingen, die mensen kunnen ervaren als het tegengestelde van de zorg en liefde van onze Heer Jezus. Maarten ’t Hart heeft het zo ervaren. Hij beschrijft in zijn boeken ouderlingen als afschuwelijke figuren: in elk geval géén vertegenwoordigers van de Goede Herder. Het zal waar zij dat hij overdrijft, zoals zelfs de felste critici van het gereformeerde kerkelijk leven erkennen. Maar dan nog… Te veel mensen hebben hun bekomst van de kerk en de kerkelijke ambtsdragers. Een goede bekende van mij zegt dan altijd: “Ik geloof wel in God, maar ik heb het gehad met zijn grondpersoneel.” Zo is er voor veel mensen geen grotere tegenstelling denkbaar dan die tussen het goddelijke en het menselijke. Het is daarom dat ik als eerste Schriftlezing een gedeelte uit Ezechiël 34 heb gekozen. Want daar vind je die tegenstelling ook, en wel op een heel dramatische wijze. De HERE God maakt hier korte metten met de al te menselijke herders van het volk Israël. Woedend ontslaat Hij hen, omdat ze het tegendeel hebben gedaan van wat ze moesten doen. Ze hebben geen zorg gedragen voor de kudde, maar de schapen geterroriseerd, vers 4. Met deze menselijke ‘herders’ zijn de machthebbers van Israël bedoeld, speciaal de profeten, zie hoofdstuk 13.Zoals in Ezechiël 34:10 staat dat de HEER de schapen uit de mond van die herders zal redden, zo staat in 13:21 en 23 dat Hij de Israëlieten uit de hand van de profeten zal redden (vertaling NBG 1951). Het is afgelopen met deze herders. De HEER treedt voortaan zelf, in hoogsteigen persoon, als Herder op. Daarmee bevat Ezechiël 34 goed nieuws. Eindelijk wordt Israël verlost van het menselijk gedoe, en eindelijk krijgt het met God zelf te maken. Het is een boodschap die helemaal past bij de ergernis van vandaag over falende menselijke herders. Zou het niet fantastisch zijn: als ook die stuntelende ouderling ontslagen wordt, om plaats te maken voor de Goede Herder zelf? In elk geval bevat dit hoofdstuk een waarschuwing aan het adres van ouderlingen, predikanten en diakenen. Het spreekt allerminst vanzelf dat God van de dienst van mensen gebruik maakt. Zo gezien is het niet verkeerd, als broeders en zusters aarzeling hebben om een benoeming in het ambt te aanvaarden. In het licht van Ezechiël 34 klinkt het bijna overtuigend om te zeggen: “HEER, doet U het liever maar zelf!”

Het werk van een herder doen

En toch zijn het in I Petrus 5 mensen die de kudde hoeden. Ik zeg expres niet dat in I Petrus 5 menselijke herders worden aangesteld. Want opvallend genoeg kent Petrus in deze brief de titel ‘herder’ alleen aan Jezus Christus toe, zie 2:25 en 5:4. Misschien moeten we daar niet te veel uit afleiden, maar het zou kunnen zijn dat Petrus duidelijk wil maken dat er in de kerk echt maar één herder is; onze Heer Jezus. De mensen die onder zijn leiding de kudde hoeden hebben geen zelfstandige betekenis. Daarbij komt, dat Petrus de oudsten op het hart drukt om toch vooral dienstbaar te zijn aan die Goede Herder, en niet de kant op te gaan van de slechte herders van Ezechiël 34. Immers, in vers 2 en 3 klinkt een drievoudige waarschuwing: Ja, het kan zo maar weer fout gaan. Oudsten die zonder liefde maar plichtmatig hun werk doen, of aan hun ambt eigenwaarde ontlenen, of die in de kerk de baas willen spelen: het werkt allemaal even slecht uit. En toch vertrouwt God het mensen toe, om in dienst van Jezus Christus herderlijk werk te doen. Waarom? Omdat God zich niet neerlegt bij de tegenstelling tussen het goddelijke en het menselijke Dat heeft te maken met de uitstorting van de Heilige Geest. Hij wil mensen vernieuwen naar het beeld van God, zo, dat ze op Hem lijken. God heeft ons bedoeld als wezens die zijn eigen goedheid en heiligheid weerspiegelen. Groots is het, dat God dat scheppingsdoel nooit heeft losgelaten. De uitstorting van de Geest van Jezus Christus houdt echt een belofte in: God zet zijn eigen macht en kracht in, om ons mensen alsnog tot onze bestemming te brengen. En daarom durft Hij het aan om toch, ondanks alles, op mensen een beroep te doen om de Goede Herder te vertegenwoordigen en zijn kudde te hoeden. Dit betekent, dat ouderlingen en diakenen werkelijk een ‘bijzonder ambt’ hebben. Het zijn geen administratieve krachten zijn, of mensen die zomaar wat klusjes doen. Zij hebben een heel bijzondere taak: de gemeente iets ervan laten merken dat er een Goede Herder is.

Herderlijke diakenen

Hoe? Ik begin met de diakenen. Vanouds bestaat hun werk in het betoon van barmhartigheid. Denk aan de kerkdienst over de ‘zeven werken van de barmhartigheid’ van 22 januari 2012. Daarin vertegenwoordigen zij Jezus, de Goede Herder. Lees opnieuw Ezechiël 34:4: Het behoort tot het werk van de herder om barmhartigheid te bewijzen. Een herder is om zo te zeggen ook diaconaal bezig. Daarom vertegenwoordigen diakenen als het goed is de Goede Herder.

Herderlijke ouderlingen

Nu de ouderlingen. Dat zijn vanouds meer de mensen van het woord, net zoals de profeten van Ezechiël 13. Ook zij leidden het volk met hun woorden. Maar daarin waren ze onbetrouwbaar. De Heer verwijt ze Omgekeerd is het dus zo, dat goede profeten het volk leiden door het de waarheid voor te houden, en door mensen die de fout in gaan daarop aan te spreken. Zo mogen ook ouderlingen functioneren: met goede woorden mensen troosten, opbouwen, tot bekering oproepen. Op zoek gaan naar de verdwaalden, Ezechiël 34:6. Thuis met mensen bidden en uit de Bijbel lezen, en – als voorbeelden van de kudde, I Petrus 5:3, laten zien hoe zij zelf het geloof in praktijk brengen. Zo vertegenwoordigen de ouderlingen als het goed is de Goede Herder.

Herderlijke kerkenraad

Ten slotte: de oudsten vormen samen de kerkenraad. Ze worden in I Petrus 5 niet als individuen aangesproken. Ze treden gezamenlijk op. Zie de uitdrukking ’raad van oudsten’ die gebruikt wordt in I Timoteüs 4:14. Deze raad geeft leiding aan de gemeente. Want het ‘pastoraat’ van de Goede Herder heeft ook dáárop betrekking. Niet toevallig werd in Israël de koning met een herder vergeleken, zie bijvoorbeeld Psalm 78:71 en I Kronieken 11:2. In Ezechiël 34 komt de Here God er voor op dat de kudde niet uiteengeslagen wordt, vers 5,6. Die leidinggevende taak heeft de raad van oudsten, ofwel de kerkenraad: de kudde bij elkaar houden. De eenheid bevorderen. Zo vertegenwoordigt ook de kerkenraad in zijn vergaderingen als het goed is de Goede Herder.

Twee polen

Ouderlingen, predikanten en diakenen staan in een krachtenveld dat beheerst wordt door twee polen. Aan de ene kant is er altijd weer de dreiging dat zij onherkenbaar worden als vertegenwoordigers van de Goede Herder – zie Ezechiël 34. Nooit zal de kerk immuun worden voordat gevaar. Nooit zullen we dan ook een gemeente vinden waaruit dat al te menselijke is verwijderd. Dat betekent dat zowel de gemeente als de dragers van dit bijzondere ambt het beste maar veel kunnen bidden. Aan de andere kant is er dat vaste voornemen van God, om mensen te herscheppen naar zijn beeld. Zo blijft Hij ook mensen in dienst nemen om de kudde te hoeden onder de leiding van de Hoogste Herder – zie I MPetrus 5:1-4. Als uitwerking van het werk van de Heilige Geest zullen we zo in de christelijke kerk toch ook steeds weer prachtige dingen kunnen meemaken. Vaak zijn dat maar kleine dingen: Op zulke momenten is er de aanraking met de staf van de Goede Herder. Blijf daarom niet steken in de aarzeling om een bijzonder ambt te aanvaarden. Durf ook de genade van de Heilige Geest te verwachten, die het mogelijk maakt om in dit ambt werkelijk de Goede Herder met woord en daad te vertegenwoordigen. Amen.

N.B. Indien U een preek anders dan voor uzelf wilt gebruiken, stelt ds. van der Dussen een e-mailbericht aan hem op prijs. Wil hem ook vermelden als bron van de preek.