Preek over Psalmen 71:5, 6 en 20
2010-11-07 v.m.
Ds. A. van der Dussen
De Alfa en de Omega
Liturgie:
♪ E194 – Zie de zon
♪ Gezang 281
♪ E69 – Heer U doorgrondt en kent mij
♪ Opwekking 602 – Vrede van God
Schriftlezing: Psalm 71
♪ Psalm 71:1, 2, 4
1Korintiërs 15:50-57
♪ Gezang 93:1, 3, 4, 5
♪ E9 - Apostolische Geloofsbelijdenis
In deze dienst werd de heilige doop bediend en werden de broeders en zusters herdacht die in het afgelopen jaar overleden. Het eerste deel van de preek werd gehouden in aansluiting aan de doop, het tweede sloot aan op het moment ter nagedachtenis
I
Probeer dat wat in vers 6 staat eens vanuit jezelf te zeggen:
Al in de moederschoot was U het die mij droeg.
Dat is eigenaardig. Jij wist nog van niets. Je ouders wisten dat je in aantocht was maar kenden je nog niet.
Toen was God daar al, om jou te dragen en te beschermen. Dan leef je dus al voor God, nog voor je zelf tot leven komt. Dan heeft God jou al gevonden, nog voordat jij
Hem vond. De man of vrouw die in Psalm 71 aan het woord is, vond God al vroeg:
Van jongs af vertrouw ik op U,
al vanaf mijn geboorte steun ik op U. (vers 5,6)
Maar nog eerder was God daar dus al. Vanaf het allereerste begin van je leven was Hij op jou betrokken, en sindsdien bleef Hij het. Je kwam bij je geboorte in een uitgestrekte wereld terecht. Je ouders waren er, maar je ging al meer op eigen benen staan. Je verliet het veilige nest. Je ging je eigen weg zoeken. Je ging op avontuur uit. Je ontdekte gevaren. Je leerde verantwoordelijk zijn. Maar nooit, geen ogenblik was je moederziel alleen. Vanaf het allereerste begin, toen jij nog als een klompje cellen begon te groeien, was daar de HEER, en door heel je leven heen bleef Hij jouw God. Vandaar vers 14:
Ik blijf naar U uitzien, altijd.
♦ ♦ ♦ ♦ ♦
Hoe had het gemoeten als God er niet voor jou was? In vers 11 krijgen vijanden het woord.
Ze zeggen: “God heeft hem verlaten,
jaag op hem, grijp hem, niemand die hem redt!”
Ja, je kunt in dit leven gepakt worden. Want dit is geen veilige wereld. Je kunt heel wat mans zijn, je kunt je indekken, je kunt jezelf bijna onkwetsbaar maken. Maar als God er niet zou zijn, zou je het toch vroeg of laat afleggen. Overleven in deze onveilige wereld lukt alleen, als je iemand hebt die voor jou instaat en machtiger is dan wie ook. Zonder God ben je niet opgewassen tegen de machten die zich tegen je keer. Alleen onder zijn hoede ben je veilig. Immers:
God, wie is aan U gelijk? (vers 19)
♦ ♦ ♦ ♦ ♦
Maar wie ben jij dat God voor jou instaat? Kan het waar zijn dat Hij jou in de buik van je moeder al vond? Jou? Zo bijzonder ben je toch niet? Nee, zo bijzonder zijn wij niet. Je moet gedoopt worden om dat te kunnen geloven. Want als je gedoopt wordt, word je verbondenheid met Jezus Christus bezegeld. Van Hem gold het dat God Hem in de moederschoot al droeg. Hij was er bijzonder genoeg voor. Wie ben ik dat God mij ook in de moederschoot al zou dragen? Na je doop hoef je je dat niet meer af te vragen. Je bent verbonden met Jezus Christus. In zijn naam ben je gedoopt. Bij Hem hoor je. Dan wordt ook de naam van de Vader over je uitgeroepen, en die van de Heilige Geest. In jouw toebehoren aan Christus geldt ook van jou:
Al in de moederschoot was U het die mij droeg.
II
Het leven gaat door. De mens die reeds in de moederschoot door God gedragen was, wordt niet alleen volwassen – hij wordt oud. Psalm 71 is de enige psalm waarvan we zeker weten dat die gedicht is door een oudere. Zie vers 18:
Nu ik oud en grijs ben,
verlaat mij niet, o God.
Opvallend is, dat de man of vrouw die in deze psalm aan het woord is heel gelijkmatig leeft met God. Het beeld is niet schokkerig, als was er nu eens warme betrokkenheid op God, dan weer grote afstand. Er is juist een grote continuïteit. Het vertrouwen dat er al van jongs af aan was (vers 5), houdt in de latere levensfases stand.
Ik blijf naar U uitzien, altijd. (vers 14)
Ook in de ouderdom houdt deze mens vast aan de God die hem of haar reeds in de moederschoot droeg. Sterker nog: deze oudere heeft het verlangen om ook de volgende generatie op God te wijzen, vers 18:
Nu ik oud en grijs ben,
verlaat mij niet, o God,
zodat ik het nageslacht, elk nieuw kind,
kan verhalen van uw macht.
Ja, een gedoopt mens die ontdekt heeft hoe kostbaar het is om aan Jezus Christus toe te behoren, gunt dat ook de generatie die na hem of haar komt.
♦ ♦ ♦ ♦ ♦
Dit bezig zijn met de volgende generatie is typerend voor de fase van de ouderdom. Het komt voort uit het steeds sterker wordende besef dat het leven eindig is. Oud worden brengt verval van krachten met zich mee. Het sterven kondigt zich aan. Dat is een ongekende ervaring, die maakt dat je meer dan ooit terug valt op God. Je hebt al eerder voor hete vuren gestaan. Maar de crisis die zich in het naderende sterven aankondigt overtreft al de vorige, vers 20:
U hebt mij doen zien
veel ellende en nood –
laat mij nu herleven,
laat mij herrijzen
uit de diepten van de aarde.
“De diepten der aarde”: de mensen van het Oude Testament vermoedden daar een kolkende stroom, de oervloed, de wateren van de dood. Ze werden naar beneden gezogen. Is dat ons menselijk lot? Verzwolgen worden door het niets? Een gedoopt mens schreeuwt tot God. God was er aan het begin. Zal Hij er dan nu, aan het einde, ook zijn? Wie in Christus is, durft daarop te vertrouwen. Als God Christus wist te vinden, toen die verzwolgen was door de dood, zal Hij jou ook vinden. Als Hij Christus terug haalde uit de bodemloze verlorenheid van de dood, zal Hij ook ons eruit terughalen. Wie God als zijn Beschermheer heeft, kan niet verloren gaan. Je wordt teruggevonden, ook in de dood. Ook in de dood draagt Hij je, zoals Hij je droeg in de moederschoot. God is de Alfa en de Omega, de eerste en de laatste, het begin en het einde, Openbaring 1:8; 21:6; 22:13. Zo kan een gedoopt mens vertrouwensvol sterven.
Laat mij nu herleven,
laat mij herrijzen
uit de diepten der aarde.
Amen.
N.B. Indien U een preek anders dan voor uzelf wilt gebruiken, stelt ds. van der Dussen een e-mailbericht aan hem op prijs. Wil hem ook vermelden als bron van de preek.