Preek over Ezechiël 36:26 - 27
2009-05-31 v.m.
Ds. A. van der Dussen
Dankzij de Geest op weg naar het paradijs
Liturgie:
♪ E161
♪ E126
♪ E19
♪ Gezang 239
♪ Psalm 98
Ezechiël 36:16-36
De Geest en het paradijs
Vanuit Ezechiël 36 wil ik de betekenis van Pinksteren langs twee lijnen voor u schetsen.
1. Dankzij Pinksteren kan het tot ons doordringen dat wijzelf de grootste hobbel zijn op de weg naar het paradijs.
2. Dankzij Pinksteren zijn wij op weg naar het paradijs.
Het paradijs: dan denk je aan een zalige wereld. Geen pijn meer, geen natuurrampen, geen verdriet. Maar bijbels gesproken wordt de wereld nooit een paradijs zolang wij mensen niet veranderen. Dat komt sterk naar voren in Ezechiël 36. Daar wordt het herstel van het paradijs beloofd. Na de hel van de Babylonische ballingschap zal er nooit meer hongersnood zijn (vers 29,30), worden ruïnes herbouwd (vers 33), wordt de woestijn tot een tuin van Eden (vers 35). Maar de spil van die belofte is de aankondiging dat God de mensen vernieuwt. Hij zal hen van hun kwaad reinigen (vers 25,33) en hen een nieuw hart geven (vers 26). Heel praktisch loopt het er op uit, dat ze eindelijk volgens de wetten van de HEER zullen leven en zijn regels in acht zullen nemen (vers 27). Tegelijk zullen ze gruwen van hoe ze vroeger waren (vers 31). Zó komt het paradijs tot stand. Het binnenste van mensen, dát zal Gods Geest aangrijpen, en dan zal eindelijk Gods verbondsrelatie met de mensen in volle glorie functioneren: Jullie zullen mijn volk zijn en Ik zal jullie God zijn.
Het binnenste
Als het gaat om de verbetering van de wereld wordt in onze tijd veel nadruk gelegd op materiële zaken en op structuren. Er wordt gewerkt aan de bestrijding van armoede, aan het scheppen van werkgelegenheid, aan steeds betere medische voorzieningen. Om allerlei kwaad tegen te gaan worden wetten aangescherpt en wordt op naleving van die wetten toegezien. Op dictaturen wordt druk uitgeoefend om burgers meer rechten en inspraak te geven. Velen hebben het gevoel, dat we ooit een keer het paradijs zullen bereiken, als we maar lang genoeg langs deze weg voortgaan. Tegelijk krijgen we alarmerende signalen dat het allemaal niet helpt. Zo werd dezer dagen bekend dat alle inspanningen om agressie in het openbaar vervoer tegen te gaan tot geen enkele verbetering hebben geleid. Er blijkt ook geen vast verband te zijn tussen meer welvaart en meer geluk. En wat te denken van de onthutsende berichten, dat in de grootste democratie ter wereld ruimte bleek te zijn voor martelingen? Kortom: de zwakke plek is en blijft het menselijk hart. We zullen er nooit komen als we ons geestelijk leven niet op orde brengen. Je ziet dan ook in onze samenleving tegelijk een enorme aandacht voor spiritualiteit. Men beseft dat het één ding is dat de wereld niet deugt. Iets anders is dat ook ons innerlijk uit balans is en dringend verzorging en vernieuwing behoeft. Ezechiël 36 met zijn aandacht voor de vernieuwing van ons hart sluit hier wonderwel bij aan. Toch loopt deze profetie niet simpelweg parallel met al die andere pleidooien om spiritueel bezig te zijn. Het grote verschil is, dat hier verwezen wordt naar de belofte van de Heilige Geest. Die komt niet uit de lucht vallen. Gedurende de geschiedenis van Israël is immers wel gebleken dat het menselijk hart onverbeterlijk is. De Bijbel kijkt daarom ook sceptisch aan tegen menselijke spiritualiteit. Die komt er toch op neer, dat je jezelf bij je haren uit het moeras moet trekken. God de HEER heeft in Israël gezien dat daar niets van terecht komt. Het zal met ons hart, ons binnenste, alleen dan echt in orde komen wanneer God zelf in Christus ons reinigt van onze zonden en ons hart door zijn Geest vernieuwt. En zo richt Ezechiël 36 met zijn belofte van herwinning van het paradijs, zich op Pinksteren. Daarmee geeft dit hoofdstuk ons aanleiding om indringend naar onszelf, naar ons hart, naar ons geestelijk leven te kijken. Hoe staat dat ervoor? Krijgt de Geest plek in ons leven?
Een levend hart
Voor twee dingen die in dit Bijbelgedeelte gezegd worden over het vernieuwde hart, vraag ik speciaal uw aandacht. In de eerste plaats wijs ik op vers 31. Daarin komt opvallend genoeg naar voren, dat Israël tot zelfinzicht en wroeging komt. Eerder moest de profeet Ezechiël het volk zijn gruwelen voorhouden, 20:4. Toen waren ze er zichzelf nog niet van bewust. Nu dringt het diep tot hun door. Dat heeft te maken met het levende hart dat het stenen hart vervangt. Vgl. 2:4; 3:7; 11:21. Een kenmerk van de aanwezigheid van de Geest is dus dat je schrik hebt van het kwaad en van je eigen kwaad. Dat is iets anders dan dat je erover tobt of het kwaad je wel vergeven is. Het duidt meer op een diepe afkeer van het kwaad, zoals dat zich in je eigen leven kon manifesteren. Een van de mooie dingen die Calvijn over het leven door de Geest zegt, heeft hiermee te maken. Volgens Calvijn kun je de aanwezigheid van de Heilige Geest in je leven daaraan herkennen, dat het kwaad je dwars zit en dat je er de strijd mee aanbindt. Zolang de Geest er niet is, ontbreekt die strijd en ga je gewoon door met leven in zonde. Een kenmerk van de Geest is dat Hij het conflict met het vlees doet ontbranden. Daarop wijst dus inderdaad Ezechiël 36. Echt Geestelijk leven begint met hartzeer over de zonde, en met zelfkritiek. De Geest doet brengt ons tot het inzicht, dat wijzelf de grootste hobbel zijn op de weg naar het paradijs!
Een nieuwe geest
Tegelijk is het leven door de Geest een positief gericht leven. Dat is het tweede waarop ik vanuit Ezechiël 36 wil wijzen. In de kracht van de Geest neemt het herstel een aanvang! Prachtig staat het in vers 27: de HEER zelf schenkt een geest van wetsgetrouwheid. Opvallend is, dat Geest en Wet hier harmonisch samengaan. Dat is in de Bijbel soms wel anders. Paulus kan ze juist sterk contrasteren, bijvoorbeeld in Galaten 5:18. Dat heeft ermee te maken, dat de wet in onze handen altijd weer gebruikt is als een middel om onszelf te verlossen. Van zón wet moet Paulus niets hebben; die leidt alleen maar tot de dood, vgl. Romeinen 7:9,10. Maar waar het menselijk hart vernieuwd wordt door de Geest, gaat ook de wet weer functioneren zoals het Gods bedoeling was, vgl. Romeinen 8:4. Die harmonie tussen Geest en Wet duikt dus ook in Ezechiël 36 op. Geestelijk leven bestaat volgens deze belofte in een gezonde oriëntatie op de geboden van God. Het is geen navelstaarderij. Het bekommert zich ook minder om de eigen beleving, zoals in veel moderne spiritualiteit. Het is een zich strekken naar God en zijn geboden. Geestelijk leven is niet egocentrisch, maar theocentrisch. Het is het leven in de navolging van Christus, die immers ook slechts één vurig verlangen kende: zich richten naar God en zijn geboden.
De weg naar het paradijs
Ziedaar de weg naar het paradijs. De vernieuwing van het innerlijk is niet het een en het al. Dat opbouwen van de ruïnes en dat veranderen van een woestijn in de tuin van Eden is en blijft essentieel. Het Koninkrijk van God behelst niet alleen de vernieuwing van ons hart, maar zeker ook die van het materiële en structurele. Daarom hebben we als christenen alle reden om met grote interesse te kijken naar politieke, economische, juridische, medische en technologische vernieuwing. Maar die innerlijke vernieuwing is wel de spil waar het om draait. Daartoe is de Geest uitgestort. Ons binnenste wordt aangevat. De relatie tot God wordt hersteld. Het verbond gaat eindelijk functioneren! De belofte is, dat in de ontvouwing daarvan de wereld vernieuwd wordt. Laten we dat geloven en laten we in dat geloof al onze hoop vestigen op de Geest van Christus. Het behoort tot het centrale van het evangelie van Gods Koninkrijk dat de Geest is uitgestort. De reiniging van onze zonden op Golgotha en de vernieuwing van ons hart gaan samen. Christus is er niet zonder de Geest, zoals de Geest er niet is zonder Christus. De oude gebedsroep heeft er weet van, dat de uitstorting van de Geest ons eindelijk weer op weg helpt naar het verloren paradijs: Veni Creator Spiritus!
Karl Rahner
In deze dienst werd de volgende Geloofsbelijdenis van de Rooms-Katholieke theoloog Karl Rahner (1904 1984) voorgelezen:
ik geloof in de Heilige Geest.
ik geloof,
dat hij mijn vooroordelen kan afbreken.
ik geloof,
dat hij de sleur kan doorbreken.
ik geloof,
dat hij mijn onverschilligheid kan overwinnen.
ik geloof,
dat hij mij vindingrijk in de liefde kan maken.
ik geloof,
dat hij mij kan waarschuwen voor het kwaad.
ik geloof,
dat hij mij moed tot het goede kan geven.
ik geloof,
dat hij mijn droefheid weet om te buigen.
ik geloof,
dat hij mij liefde voor het woord van God kan geven.
ik geloof,
dat hij mijn minderwaardigheidsgevoelens kan
wegnemen.
ik geloof,
dat hij mij kracht kan geven in mijn lijden.
ik geloof,
dat hij mij een broeder kan geven, die mij steunt.
ik geloof,
dat hij mijn wezen kan doordringen.
Amen
N.B. Indien U een preek anders dan voor uzelf wilt gebruiken, stelt ds. van der Dussen een e-mailbericht aan hem op prijs. Wil hem ook vermelden als bron van de preek.