Preek over Jesaja 40:6-8
2000-12-31 v.m.
Ds. A. van der Dussen
Het woord van God houdt eeuwig stand!
Liturgie:
1.
Vanmorgen wil ik u vanuit Jesaja 40 iets heel vrolijks laten horen. Die vrolijkheid zit in heel vers 1 - 11, maar vooral in vers 8. Het is de vrolijkheid daarover dat God geen deel uit maakt van onze wereld, dat Hij de dans ontspringt die wij mensen allemaal zonder uitzondering moeten dansen, dat Hij tevoorschijn komt als wij denken dat het over en uit is met de wereld. Om u dat duidelijk te maken zal ik iets over de achtergronden van dit hoofdstuk moeten vertellen, maar ik ben te ongeduldig om daarmee te beginnen en wil u pardoes meenemen naar vers 6 - 8. Daar vinden we namelijk een heel sombere klacht, over de misère van deze wereld. Het vrolijke is nu, dat in vs. 8 die misère aan de kant wordt geschoven: ´Kan allemaal wel zijn - we gaan het nu over God hebben!´
2.
Wat is de misère? Dat nu de bloemen nog dood gaan! Alle vlees is gras, en al zijn schoonheid als een bloem des velds. Het gras verdort, de bloem valt af.Zie je: daar heb je het: nu gaan de bloemen nog dood. En niet alleen de bloemen, maar ook de dieren: de kat, het konijn. En niet alleen de dieren - ook de mensen. Alle mensen. Niet alleen de ander. Ook ik. En u. Iedereen. En niet alleen de bloemen, de dieren en de mensen gaan dood: alle vlees. Uiteindelijk sterft heel de wereld. Eens dooft de zon. Dan gaat heel de aarde dood. Wat een somberte. Daar moet je maar niet te veel aan denken! Waarom moet dat nu weer zo worden benadrukt? Nou, heel simpel: omdat Jesaja 40 dateert uit een tijd van verschrikkelijke misère, namelijk de tijd van de ballingschap. Israël maakte de meest trieste tijd door van zijn geschiedenis. De Israëlieten waren bezig hun nationaliteit te verliezen. Ze hadden geen koning meer, geen hoofdstad meer, geen tempel meer. Vergelijk het met Nederland als Amsterdam kapot was gebombardeerd; de regeringsgebouwen in Den Haag verwoest; de regering buiten spel gezet; een president uit Verweggistan de baas ; vijf miljoen burgers gevlucht. Rampzalig! Israël had het gevoel: we zijn er bijna geweest. Zo´n gevoel is ons, welvarende Nederlanders, vreemd. De vreemdelingen onder ons kunnen het echter herkennen. En kijk eens naar de cijfers van de 20e eeuw: 30 miljoen mensen gedood bij militair geweld; 170 miljoen mensen omgekomen bij politieke terreur. Voor ons onvoorstelbare cijfers, maar voor de Russen en de Chinezen en de Liberianen en de Ruandezen enzovoorts niet. Het verhaal van de misère in Jesaja 40:6,7 slaat dus op de onvoorstelbare stromen bloed die in de geschiedenis vergoten worden. En God? Die liet het gebeuren. Die bracht al dat leed als oordeel over Israël. Zo wordt vs. 7 b duidelijk: Het gras verdort, de bloem valt af als de adem des HEREN daarover waait. Voorwaar, het volk is gras.In die boze tijd kreeg de profeet de opdracht om zijn volk te troosten, om Israël aan te zeggen dat de HERE terug was, dat er een weg aangelegd zou mogen worden dwars door de woestijn, waarop Hij ze terug zou leiden naar hun eigen land (vs. 3 - 5). In vs. 8 krijgt hij een nadere opdracht: Hoor, iemand zegt: Roep!Maar wat moet hij dan precies roepen? En de vraag klinkt: Wat zal ik roepen?En dan komt dus dat verhaal van de misère. Hij moet dus tegen de mensen gaan zeggen dat het een boze tijd is, en dat het met het volk haast gedaan is.
3.
Zou het? Is dit de boodschap van de profeet? Moet dit ´geroepen´ worden? Dat ligt niet voor de hand. Veeleer moet de profeet iets tegen dat verhaal inbrengen. Ik zal het u laten horen door de verzen 6 - 8 in een andere intonatie voor te lezen. (Die intonatie die je krijgt wanneer je het streepje na vs. 6b verplaatst naar de overgang tussen vs. 7 en vs. 8, zó dat vs. 6b, 6c en 7 één geheel vormen.) Hoort u het? Verreweg de meeste vertalingen suggereren dat het verhaal van de misère de inhoud is van de boodschap waarom in vs. 6a gevraagd wordt. Vs. 6c en 7 zouden dan het antwoord zijn op de vraag van vs. 6b. Maar het ligt - gezien de herhaling van 7a in 8 - veel meer voor de hand om pas in vs. 8 het antwoord te horen op de vraag van 6b. De volgende uitleg komt dan in het vizier. Vs. 6a slaat op de profeet die als opdracht krijgt het volk te troosten door ´goed nieuws om te roepen´, vgl. vs. 1 en 2. In vs. 6b wordt dan een tegenwerping gemaakt: ´Wat valt er eigenlijk om te roepen?´ Die tegenwerping wordt geargumenteerd met het verhaal van de misère. In vs. 8 wordt dan heel vrolijk gezegd: ´Niks mee te maken! Geroepen moet er worden. Immers: het Woord van God houdt eeuwig stand!´
4.
Het gaat hier om de wezenlijke vraag, of we in deze wereld hoopvol mogen zijn of niet. De kerk is als de profeet; zij krijgt de opdracht om goed nieuws te brengen, om óm te roepen dat God er ook nog is, vgl. vs. 10. Maar die boodschap lijkt af te ketsen op de rampzalige toestand in de wereld. In vs. 6 en 7 vinden we de tegenwerping van de moderne literatuur, die ons christenen voorhoudt dat we in illusies geloven. Het is soms ook de tegenwerping van ons eigen hart: ´Ach, het is mooi en aardig wat in de bijbel staat, maar de praktijk is anders, is keihard.´ In vs. 6 en 7 botst de bijbel op het journaal, en dat is nog steeds een harde botsing, die voor de kerk op een total loss ervaring lijkt af te lopen. Maar hoor dan toch hoe in vs. 8 de profeet weer recht op zijn voeten wordt gezet. Het wordt niet ontkend, dat de wereld gevangen zit in een heilloos proces van vergankelijkheid; vs. 7a wordt herhaald en beaamd: (Inderdaad:) het gras verdort; de bloem valt af.MAAR: het woord van onze God houdt eeuwig stand. Wat betekent dat? Dat Gods goede nieuws niet kapot te krijgen is! Gods woord is hier concreet de oproep om te troosten, om de terugkeer uit Babel aan te kondigen, het goede nieuws dat Hij er ook nog is in vergeving en genade. Het leek erop dat God met zijn volk roemloos mee ten onder zou gaan, dat met het verdwijnen van Israël ook de woorden van God zouden verdwijnen van de aardbodem. Vergelijk het gevoel dat nu zo velen bekruipt: de kerk is krachteloos geworden, en dus is ook het woord van God krachteloos geworden. Al die beloften en toezeggingen in de Bijbel: even vergankelijk, even machteloos als al het andere. God zelf even krachteloos als wij, zijn aanhangers. Wat hebben wij nog tegen deze wereld in te brengen? Alles wat we over God zeggen maakt deel uit van onze troosteloze wereld. Hoort u het sommige theologen zeggen? Het was ook de stemming in Israël. Hoe vrolijk klinkt daartegenin vers 8: wat er in de wereld ook vergaat - niet de plannen van God, die daarin tot uitdrukking komen dat profeten worden opgeroepen om te troosten, om een uitweg aan te kondigen!
5.
Ziedaar de diepe toon van vrolijkheid in Jesaja 40. God zit niet in ons ´systeem´. Zijn Woord houdt zich niet aan ons systeem. God is God, de Eeuwige, de Levende. Hij is de God van de opstanding. Hij is de God van de schepping. Daarom maakt zijn boodschap geen deel uit van onze menselijke machteloosheid. Het (om)roepen gaat door. Metterdaad zijn de Israëlieten teruggekeerd uit Babel. Metterdaad is Jezus uit het graf gekomen. Metterdaad zal God koninklijk zijn intrede doen in onze verloren werkelijkheid. Want God is God. En zo kan het gebeuren, dat Jeruzalem de opdracht krijgt om de andere steden van Juda het goede nieuws te brengen, vs. 9, 10. De boodschap die voor haar zelf bestemd was, moet ze doorgeven. Tégen de versombering in. En zo zijn wij als kerk geroepen om in te gaan tegen de sombere gevoelens van deze tijd en van ons eigen hart. Prent het jezelf in: Gods Woord gaat boven onze werkelijkheid uit. Wat Hij zegt, gebeurt. Als Hij troost aankondigt, komt er troost. Als Hij vergeving afkondigt, komt er vergeving. Als Hij belooft dat Hij ons leven zal binnen komen, zal Hij ons leven ook binnenkomen. Laten wij naar de kerk blijven komen om ons in de rede te laten vallen, om het vrolijke antwoord op onze bedenkingen te horen. Een ontmoedigende geschiedenis? Slechts in schijn, want de woorden van troost en bemoediging blijven klinken. Dat zijn immers geen woorden van mensen, maar woorden van God.
Amen
N.B. Indien U een preek anders dan voor uzelf wilt gebruiken, stelt ds. van der Dussen een e-mailbericht aan hem op prijs. Wil hem ook vermelden als bron van de preek.